ECLI:NL:RVS:2025:2653

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202303388/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woonoverlast en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2023. De zaak betreft een geschil over woonoverlast en de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door [appellant] was ingediend tegen een besluit van de burgemeester van Rijswijk. De burgemeester had in een brief van 6 juli 2021 aan [appellant] meegedeeld dat het dossier over woonoverlast zou worden gesloten en dat nieuwe klachten niet meer in behandeling zouden worden genomen, tenzij [appellant] bereid was om mee te werken aan een betere verstandhouding met zijn buren. De burgemeester verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze brief niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank volgde deze redenering en verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de brief van 6 juli 2021 geen rechtsgevolg had en dus niet als een besluit kon worden aangemerkt. De burgemeester had terecht aangegeven dat de brief slechts een mededeling was en niet leidde tot een wijziging van rechten of verplichtingen van [appellant]. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De burgemeester werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 juni 2025.

Uitspraak

202303388/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Rijswijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2023 in zaak nr. 21/7297 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rijswijk.
Procesverloop
Bij brief van 6 juli 2021 heeft de manager Veiligheid, Inspectie & Handhaving van de gemeente Rijswijk [appellant] te kennen gegeven dat het dossier over woonoverlast zal worden gesloten, dat nieuwe klachten over (de afwikkeling van) de ruzie tussen [appellant] en zijn buren niet meer in behandeling zullen worden genomen door het woonoverlast casusoverleg, tenzij [appellant] bereid is zich duurzaam in te zetten voor een betere verstandhouding met zijn buren, en dat als [appellant] de situatie verder laat escaleren maatregelen kunnen worden genomen die (ook) tegen hem gericht zijn.
Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 februari 2025, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L. Ruitenbeek en drs. J.P.L. Elshof, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft al jaren ruzie met zijn buren. In zijn brief van 6 juli 2021 heeft de manager Veiligheid, Inspectie & Handhaving van de gemeente Rijswijk [appellant] te kennen gegeven dat vanuit het zogenoemde woonoverlast casusoverleg geen pogingen meer zullen worden ondernomen deze burenruzie te beëindigen, zolang [appellant] niet bereid is mee te werken aan een constructieve oplossing van het conflict. Het dossier over de burenruzie wordt daarom gesloten. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft daarom bezwaar gemaakt.
2.       De burgemeester heeft dit bezwaar bij besluit van 7 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 6 juli 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is de burgemeester hierin gevolgd. Volgens de rechtbank heeft de brief van 6 juli 2021 geen rechtsgevolg. De brief is niet gericht op een wijziging in de rechten, aanspraken of verplichtingen van [appellant]. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 7 oktober 2023 ingestelde beroep daarom ongegrond verklaard.
3.       De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat de brief van 6 juli 2021 geen besluit is, omdat de brief geen rechtsgevolg heeft. De burgemeester licht in zijn schriftelijke uiteenzetting toe dat de brief niet meer dan een schriftelijke mededeling is dat meldingen van [appellant] niet langer zullen worden besproken in het zogenoemde woonoverlast casusoverleg. Deze mededeling is niet gericht op rechtsgevolg, omdat die er niet toe leidt dat het opleggen van een maatregel wegens woonoverlast niet meer mogelijk is. De brief is volgens de burgemeester alleen bedoeld om [appellant] duidelijk te maken dat klachten niet in behandeling zullen worden genomen wanneer hij zelf niet mee wil werken aan een oplossing. De Afdeling volgt de burgemeester hier in. Zij merkt hierbij op dat het [appellant] ook na de brief van 6 juli 2021 vrij stond en staat om bij de burgemeester een verzoek in te dienen om handhavend op te treden tegen zijn buren en dat de burgemeester een dergelijk verzoek ook in behandeling neemt. Dit blijkt uit zaak nr. 202303278/1/A3, waarin de Afdeling vandaag uitspraak doet. De burgemeester heeft het door [appellant] tegen de brief van 6 juli 2021 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld.
4.       Het hoger beroep is ongegrond.
5.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
735-1146