ECLI:NL:RVS:2025:262

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
202407382/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking van gegevens door de minister van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 januari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de minister van Justitie en Veiligheid. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2024, waarin de rechtbank het beroep van de wederpartij gegrond verklaarde en de minister opdroeg om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de wederpartij tegen de afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet open overheid (Woo). De wederpartij, die verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek met de codenaam 'Peen', had op 15 april 2022 verzocht om openbaarmaking van documenten die verband houden met verschillende onderzoeken, waaronder de codenamen 13Yucca, 26Werl en 26Argus. De minister had dit verzoek afgewezen, stellende dat de informatie onder de bijzondere openbaarmakingsregelingen van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten valt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister in zijn verzoek om voorlopige voorziening niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat uitvoering van de uitspraak van de rechtbank zou leiden tot onomkeerbare gevolgen of een onredelijke belasting van de betrokken operationeel specialisten. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de minister zwaarder laten wegen dan die van de wederpartij, omdat de rechtsvraag of de gevraagde informatie onder de Woo valt, een principiële vraag is die in de bodemprocedure aan de orde zal komen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de uitspraak van de rechtbank te schorsen voor de onderdelen van het Woo-verzoek die door de minister zijn genummerd.

De uitspraak van de voorzieningenrechter houdt in dat de minister voorlopig niet hoeft te voldoen aan de opdracht van de rechtbank om een nieuwe zoekslag en beoordeling te verrichten met betrekking tot de genoemde onderdelen van het Woo-verzoek. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Uitspraak

202407382/2/A3.
Datum uitspraak: 27 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2024 in zaak nr. 24/956 in het geding tussen:
[wederpartij], domicilie kiezend te Utrecht
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2023 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2023 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje, advocaat in Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.C. Reisinger, advocaat in Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       [wederpartij] was en is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek met de codenaam ‘Peen’. [wederpartij] heeft op 15 april 2022 op grond van de Woo verzocht om openbaarmaking van documenten. [wederpartij] heeft twee lijsten, bestaande uit een deel 1 en een deel 2 overgelegd, waarop hij heeft gespecificeerd waarover hij allemaal informatie wil verkrijgen. Het gaat [wederpartij] om informatie die hij niet in zijn strafzaak kan krijgen. Voor zover relevant in deze procedure bij de voorzieningenrechter, heeft het openbaarmakingsverzoek betrekking op documenten die zien op de totstandkoming van en besluitvorming binnen de onderzoeken met de codenamen 13Yucca, 26Werl en het daaruit voortgevloeide onderzoek 26Argus. Uit deze onderzoeken zijn gegevens verkregen die zijn gebruikt in het onderzoek Peen, dat op [wederpartij] betrekking heeft. [wederpartij] heeft ook verzocht om openbaarmaking van documenten die zien op de totstandkoming en besluitvorming binnen het Joint Investigation Team, een internationaal samenwerkingsteam tussen opsporingsdiensten dat zich richt op het gebruik van de versleutelde berichtendienst SkyECC. De minister heeft het verzoek van [wederpartij] afgewezen omdat volgens hem de informatie buiten de reikwijdte van de Woo valt en onder de bijzondere openbaarmakingsregelingen van het Wetboek van Strafvordering, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) en de Wet politiegegevens valt.
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het besluit van 19 december 2023 niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het is onvoldoende inzichtelijk geworden hoe de minister heeft bepaald in welke bronnen gezocht moest worden. Zo is niet duidelijk geworden hoe de minister heeft bepaald welke van de naar zijn zeggen ongeveer 1.000 onderzoeken relevant zijn voor het verzoek en welke dossiers of andere gegevensbronnen per relevant bevonden onderzoek doorzocht moesten worden. Ook heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de aangetroffen documenten heeft beoordeeld en per document onder welke bijzondere openbaarmakingsregimes het valt. De minister heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de volgens hem zeer grote hoeveelheid documenten in het geheel geen gegevens bevatten die onder de Woo vallen. De ruime formulering van het Woo-verzoek geeft aanleiding om te vermoeden dat er ook documenten kunnen zijn aangetroffen waarop de Woo wel van toepassing is. De rechtbank heeft de minister daarom opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen. In het nieuw besluit moet de minister per document aangegeven waarom de gevraagde informatie geen informatie betreft die onder de Woo valt.
Beoordeling
4.       De minister heeft in het verzoekschrift aangegeven en op de zitting bevestigd dat hij een nieuw besluit op bezwaar zal nemen waarin de opdracht van de rechtbank wordt uitgevoerd voor onderdelen van lijst 1 en voor de gehele lijst 2 van het Woo-verzoek. De minister heeft de voorzieningenrechter evenwel gevraagd om een voorziening te treffen inhoudende dat hangende het hoger beroep aan de uitspraak van de rechtbank geen uitvoering hoeft te worden gegeven wat betreft de volgende door de minister in het verzoek genummerde onderdelen van het verzoek (lijst 1): I t/m XI, XIII (behoudens de subcategorie ‘berichten die de mediastrategie uiteenzetten’), XVI t/m XXI, XXIII t/m XXVI, en XXVIII. Volgens de minister heeft de rechtbank ten aanzien van deze onderdelen miskend dat de gevraagde informatie valt onder de bijzondere openbaarmakingsregimes van het Wetboek van Sv en de Wjsg. Het gaat hier om strafvorderlijke gegevens waarop titel 2A van de Wjsg van toepassing is. Volgens de minister moet het begrip persoonsgegevens uit de definitie voor strafvorderlijke gegevens in artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 1, aanhef en onder i, van de Wjsg breed worden uitgelegd. Niet alleen zijn persoonsgegevens gegevens die naar inhoud herleidbaar zijn tot een persoon. Ook gegevens die naar het doel waarvoor deze worden gebruikt en/of het resultaat zijn van dat gebruik betreffen gegevens over de betrokken persoon. Door de aard en inhoud van het Woo-verzoek is het niet mogelijk binnen de onder 2 genoemde onderzoeken onderscheid tussen gegevens te maken, omdat alle informatie strafvorderlijke gegevens betreft.
5.       Het hoger beroep van de minister gaat over de vraag of de gevraagde informatie onder de Woo valt. Het hoger beroep zou volgens de minister zinloos worden als hij vooruitlopend op het hoger beroep uitvoering moet geven aan de uitspraak van de rechtbank.
6.       De rechtsvraag of de onder 4 genoemde onderdelen van het verzoek onder de Woo vallen is een principiële vraag en leent zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure, maar zal in de bodemprocedure aan de orde komen. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen, beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. Uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft tot gevolg dat de minister een zoekslag en beoordeling per document moet maken. Of de minister gehouden is dit te doen, is het punt van geschil dat in hoger beroep voorligt. De procedure in hoger beroep zou geen zin meer hebben als de rechtbankuitspraak vooruitlopend daarop wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de minister op de zitting toegelicht dat de gevraagde informatie betrekking heeft op zeer veel onderzoeken en documenten. Uitvoering van de uitspraak van de rechtbank zou volgens de minister een bijzonder grote en tijdrovende inspanning vergen van de betrokken operationeel specialisten bovenop hun dagelijkse werkzaamheden. Zij zijn namelijk degenen die anders dan Woo-medewerkers van de minister toegang hebben tot de gevraagde informatie. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk, ook gelet op de omvang en de inhoud van het Woo-verzoek. De minister heeft er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen, des te meer nu in hoger beroep voorligt of de gevraagde informatie onder de Woo valt. Van een zwaarder wegend algemeen belang bij uitvoering van de uitspraak van de rechtbank voorafgaand aan de beslissing in hoger beroep is niet gebleken. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek van de minister toewijzen.
Proceskosten
7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2024 in zaak nr. 24/956, voor zover de rechtbank de minister van Justitie en Veiligheid heeft opgedragen een nieuwe zoekslag en beoordeling te verrichten wat betreft de volgende onderdelen van het Woo-verzoek: I t/m XI, XIII (behoudens de subcategorie ‘berichten die de mediastrategie uiteenzetten’), XVI t/m XXI, XXIII t/m XXVI, en XXVIII.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.C. Bus, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Bus
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025
1013