ECLI:NL:RVS:2025:2610

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202407077/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na onderzoek rijvaardigheid

In deze zaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 7 juni 2023 het rijbewijs van de appellant ongeldig verklaard, met ingang van 14 juni 2023. Dit besluit volgde op een mededeling van de politie en een onderzoek naar de rijvaardigheid van de appellant, dat op 23 februari 2023 en opnieuw op 6 juni 2023 plaatsvond. Tijdens deze onderzoeken bleek dat de appellant de praktijkonderdelen van het rijexamen onvoldoende beheerst.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar het CBR heeft dit bezwaar op 6 oktober 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 11 oktober 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 22 mei 2025 heeft de Afdeling de zaak behandeld, waarbij zowel de appellant als het CBR vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal aanwezig waren. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het oordeel van de rechtbank juist was en dat het CBR terecht het rijbewijs van de appellant ongeldig heeft verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en bepaald dat het CBR geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202407077/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 oktober 2024 in zaak nr. 23/7831 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2023 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] per 14 juni 2023 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 6 oktober 2023 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 mei 2025, waar [appellant] en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Naar aanleiding van een mededeling van de politie heeft het CBR bij besluit van 5 augustus 2022 aan [appellant] een onderzoek naar zijn rijvaardigheid opgelegd. Uit het eerste onderzoek op 23 februari 2023 bleek dat [appellant] de praktijkonderdelen onvoldoende beheerst. Ook tijdens het tweede onderzoek op 6 juni 2023 bleek dat [appellant] onvoldoende rijvaardig is. Daarom heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] bij besluit van 7 juni 2023 ongeldig verklaard.
Hoger beroep
2.       De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat het CBR het rijbewijs terecht ongeldig heeft verklaard. Uit wat [appellant] naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Anders dan [appellant] heeft betoogd, zitten alle stukken die van betekenis zijn voor de besluitvorming in het dossier. Het dossier bevat onder andere de mededeling van de politie en de brieven tot oplegging van de onderzoeken. Uit het dossier blijkt ook dat de uitslagen van de onderzoeken met [appellant] zijn besproken. Voor zover [appellant] op de zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd dat hij stress heeft ervaren tijdens het ondergaan van de onderzoeken, leidt dat, hoe invoelbaar ook, niet tot het oordeel dat het rijbewijs ten onrechte ongeldig is verklaard.
Conclusie
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
1033