ECLI:NL:RVS:2025:2608
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juni 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 25 maart 2025 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 26 mei 2025 het beroep van appellant ongegrond. Hierop heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. D.H. Yabasun, hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. De motivering van de rechtbank werd overgenomen, en het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden getroffen en de noodzaak voor een solide onderbouwing van hoger beroep. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.