ECLI:NL:RVS:2025:2548

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202402530/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Eindhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 13 maart 2024 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, welke op 10 juli 2023 werd afgewezen. Hij huurt een kamer in Eindhoven, boven een café, en deelt de gemeenschappelijke voorzieningen met vijf huisgenoten. [appellant] stelt dat de situatie in het pand onhygiënisch en luidruchtig is, en dat hij door zijn mentale problemen een veilige en rustige leefomgeving nodig heeft om zijn kinderen te kunnen ontvangen.

Het college heeft een medisch advies opgevraagd bij Argonaut, waaruit bleek dat er geen medisch onhoudbare situatie was die een verhuizing op korte termijn noodzakelijk maakte. Dit advies leidde tot de conclusie dat er geen medische urgentie was volgens de Huisvestingsverordening Eindhoven 2020. Het college oordeelde ook dat [appellant] niet voldeed aan de algemene voorwaarden voor urgentie en dat er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien hij over woonruimte beschikte.

In hoger beroep herhaalt [appellant] grotendeels de argumenten die hij eerder heeft aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gronden van [appellant] niet voldoende zijn om de eerdere beslissing te weerleggen. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402530/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 13 maart 2024 in zaak nr. 23/3191 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2023 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Beide partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] huurt een kamer in een pand in Eindhoven. De kamer bevindt zich boven een café en de gemeenschappelijke voorzieningen deelt [appellant] met vijf huisgenoten. Volgens [appellant] is het pand luidruchtig en onhygiënisch, gebruiken zijn huisgenoten verdovende middelen en staat regelmatig de politie aan de deur. [appellant] heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat hij in zijn huidige woning zijn kinderen niet kan ontvangen en hij door zijn mentale probleem gebaat is bij een veilige en rustige leefomgeving.
2.       Naar aanleiding van de bij de aanvraag bijgevoegde stukken heeft het college bij Argonaut medisch advies opgevraagd. In de adviesrapportage van 28 juni 2023 heeft een arts van Argonaut vermeld dat geen sprake is van een medisch onhoudbare situatie waardoor verhuizing op korte termijn absoluut noodzakelijk is. Daarom is geen sprake van medische urgentie in de zin van artikel 5, derde lid en onder a, van de Huisvestingsverordening Eindhoven 2020 (hierna: Huisvestingsverordening). Het college heeft dit advies gevolgd. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de situatie van [appellant] niet voldoet aan de in artikel 4 van de Huisvestingsverordening genoemde algemene voorwaarden voor het verlenen van urgentie. Het college heeft geen reden gezien om de hardheidsclausule toe te passen, omdat [appellant] over woonruimte beschikt en onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een dusdanig onhoudbare situatie die slechts zou kunnen worden opgelost door het verlenen van urgentie voor een sociale huurwoning binnen het stedelijk gebied Eindhoven.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep en op de zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is daar gemotiveerd op ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10 t/m 14 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat, voor zover [appellant] aanvoert dat uit brieven van de Dienst Toeslagen volgt dat hij recht heeft op een urgentieverklaring, hij niet in dat betoog kan worden gevolgd. Uit deze stukken blijkt niet meer dan dat de Dienst Toeslagen aan de gemeente heeft doorgegeven dat [appellant] graag ondersteuning ontvangt op verschillende gebieden, waaronder wonen.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
1160