202305363/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2023 in zaak nr. 22/4996 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2022 heeft de minister beslist op het verzoek van [appellante] tot inzage in haar politiegegevens die door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) zijn verwerkt op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).
Bij uitspraak van 5 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.L. Kuit, advocaat in Rotterdam, en de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. P. Toonders, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister heeft bij besluit van 5 augustus 2020 beslist op een verzoek van [appellante] van 24 juli 2020 tot inzage in haar politiegegevens die door de KMar ter uitvoering van haar politietaak zijn verwerkt. De minister heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om informatie zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg. [appellante] heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld. Dit besluit is in rechte komen vast te staan. [appellante] heeft op 14 juli 2022 de minister verzocht te beslissen op een gelijkluidend verzoek. De minister heeft de ter beschikking staande systemen van de KMar opnieuw geraadpleegd. Daaruit is volgens de minister niet gebleken dat de KMar na 5 augustus 2020 nog politiegegevens van [appellante] heeft verwerkt. De minister heeft beslist op het verzoek van 14 juli 2022 door te verwijzen naar het eerdere besluit van 5 augustus 2020.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geconstateerd dat met het besluit van 5 augustus 2020 de verwerkte politiegegevens over [appellante] tot die datum aan haar zijn verstrekt door de minister. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellante] ingebrachte brief van de korpschef van 10 augustus 2021, waaruit blijkt dat de korpschef gegevens heeft verwerkt, niet laat zien dat nadien nog politiegegevens van [appellante] door de KMar zijn verwerkt. Uit artikel 1, onder f, van de Wpg volgt immers dat de politie en de KMar twee verschillende verwerkingsverantwoordelijken zijn. De minister mag dan ook alleen informatie over door de KMar verwerkte politiegegevens verstrekken. Met het besluit van 9 september 2022 heeft de KMar voldaan aan de eisen die de Wpg stelt aan het verstrekken van informatie, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 5.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de enkele omstandigheid dat uit de brief van de korpschef blijkt dat de politie na de vorige procedure nog gegevens over [appellante] heeft verwerkt, niet wil zeggen dat ook de KMar daarna nog gegevens over haar heeft verwerkt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
802-1158