ECLI:NL:RVS:2025:2537

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202404977/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging van vergoeding voor verleende rechtsbijstand in het kader van het High Trust-programma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 26 september 2022, wijzigde de vergoeding voor verleende rechtsbijstand van [appellant] naar € 476,40. [appellant] was ten tijde van belang deelnemer aan het High Trust-programma van de raad, dat gericht is op gezamenlijke verantwoordelijkheid en achteraf controle. De zaak begon met een aanvraag voor toevoeging door een advocaat-kantoorgenoot van [appellant] voor een loonvordering. Na een mutatieverzoek van [appellant] werd de toevoeging aangepast, maar na een controle bleek dat [appellant] niet ingeschreven was voor het relevante rechtsgebied, wat leidde tot de verlaging van de vergoeding.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] op de hoogte had moeten zijn van de inschrijvingsvereisten en dat de raad bevoegd was om de vergoeding te herzien. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de raad niet tekort was geschoten in haar communicatie en dat de omstandigheden van [appellant] geen bijzondere redenen vormden om van herziening van de vergoeding af te zien. De uitspraak bevestigde dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202404977/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 12 juli 2024 in zaak nr. 23/1060 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2022 heeft de raad een vergoeding voor verleende rechtsbijstand gewijzigd naar € 476,40.
Bij besluit van 27 februari 2023 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2025, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       [appellant] nam ten tijde van belang deel aan het zogenoemde High Trust-programma van de raad. Bij dit programma staat gezamenlijke verantwoordelijkheid centraal en controleert de raad achteraf.
Op 27 juli 2021 heeft een advocaat-kantoorgenoot van [appellant] bij de raad toevoeging aangevraagd voor een zaak in categorie A031 (loonvordering/secundaire arbeidsvoorwaarden). De raad heeft deze aanvraag ingewilligd en elf punten toegekend aan de zaak. Op 12 november 2021 heeft [appellant] bij de raad een mutatie van de toevoeging aangevraagd wegens opvolging van de advocaat. De raad heeft deze aanvraag ingewilligd en de toevoeging gemuteerd. Nadat de zaak is doorgehaald heeft [appellant] op 25 maart 2022 verzocht om een vergoeding voor verleende rechtsbijstand. De raad heeft op 29 maart 2022 een vergoeding toegekend van € 1.080,09, op basis van acht punten.
Bij een steekproefsgewijze controle op 2 augustus 2022 heeft de raad geconstateerd dat [appellant] niet is ingeschreven voor het rechtsgebied waarvoor de toevoeging is verleend. De raad heeft de vergoeding voor verleende rechtsbijstand daarom opnieuw vastgesteld en verlaagd naar een bedrag van € 476,40, op basis van vier punten.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft overwogen dat uit de artikelen 6 en 6k van de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2021, versie 1.0, van 16 december 2020, gepubliceerd in de Staatscourant 2020, nr. 62337, volgt dat [appellant] als advocaat voor arbeidszaken ingeschreven moet zijn. Hiermee had [appellant] bij de indiening van zijn mutatieverzoek bekend moeten zijn. Dat hij dat niet wist, komt voor zijn rekening en risico. Dit geldt temeer daar [appellant] deelnam aan het High Trust-programma. De raad heeft, onder verwijzing naar de werkinstructie "Mutatieformulier van de toevoeging i.v.m. opvolging", erop kunnen wijzen dat de overnemende advocaat zelf toetst of de toevoeging een toevoegwaardig belang betreft. Daarin ligt ook de toets besloten of voor de zaak specialisatie noodzakelijk is en of de advocaat voor het desbetreffende rechtsgebied staat ingeschreven. Dat in het mutatieformulier niet is gerefereerd aan het specialisatievereiste, ontslaat [appellant] niet van deze toetsingsplicht.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de raad op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de vastgestelde vergoeding ten nadele van de rechtsbijstandsverlener mag wijzigen als de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Ter uitvoering van het High Trust-programma heeft de raad het Convenant High Trust opgesteld. Door ondertekening hiervan committeert de rechtsbijstandverlener zich eraan dat hij weet en ermee instemt dat een vergoeding in zijn nadeel wordt herzien, als hij de helpdesk niet heeft geraadpleegd en uit de controle achteraf blijkt dat de vergoeding te hoog is vastgesteld. Vast staat dat [appellant] niet met de specialisatie arbeidsrecht staat ingeschreven. De raad was daarom bevoegd om de vastgestelde vergoeding te herzien. Dat het secretariaat van het kantoor van [appellant] de helpdesk heeft geraadpleegd met de vraag of [appellant] als advocaat de arbeidszaak kan overnemen, werpt hier geen ander licht op, omdat het secretariaat daarbij niet te kennen heeft gegeven dat [appellant] niet met de specialisatie arbeidsrecht staat ingeschreven.
Omdat artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb een discretionaire bevoegdheid is, moet de raad op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en bij bijzondere omstandigheden afzien van herziening van de vastgestelde vergoeding. Zo al moet worden aangenomen dat [appellant] ten tijde van belang voldeed aan de deskundigheidsvereisten van artikel 6k van de Inschrijvingsvoorwaarden, betekent dit niet dat de raad vanwege bijzondere omstandigheden niet tot herziening van de vastgestelde vergoeding had mogen komen.
De raad was niet gehouden om het verzoek van [appellant] van 18 januari 2023 om uitstel van de hoorzitting van 19 januari 2023 te honoreren. Daarbij is in ogenschouw genomen dat de raad [appellant] op 4 januari 2023 heeft uitgenodigd voor de hoorzitting. De raad heeft de uitnodiging naar het juiste e-mailadres verzonden en [appellant] heeft deze ook ontvangen. Naar aanleiding van de stelling van [appellant], ter toelichting van zijn verzoek, dat zijn stukken in het ongerede zijn geraakt, heeft de raad hem deze nog dezelfde dag per e-mail toegezonden. Dat [appellant] daarop niet meer heeft gereageerd en niet op de hoorzitting is verschenen, komt voor zijn rekening en risico. Niet valt in te zien waarom [appellant] zijn verzoek pas een dag vóór de hoorzitting heeft ingediend, aldus de rechtbank.
Oordeel van de Afdeling over het hoger beroep
4.       [appellant] heeft op de zitting van de Afdeling in de kern betoogd dat de raad in zijn bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien om af te zien van wijziging van de vergoeding en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Hij heeft 23 uur aan de zaak besteed met een goed resultaat voor zijn cliënt en ontvangt daarvoor nu geen vergoeding. Hij voldeed, in materieel opzicht, aan de vereisten van artikel 6k van de Inschrijvingsvoorwaarden en verwijst naar bewijzen van deelname aan vakopleidingen, zijn eerdere inschrijving als advocaat arbeidsrecht bij de Orde van Advocaten en verklaringen van zijn (toenmalige) advocaat-kantoorgenoten van 15 maart 2023 en 24 maart 2023. Bij de indiening van zijn mutatieverzoek was hij zich niet bewust van de inschrijvingsplicht voor arbeidszaken. Hij heeft het mutatieformulier correct ingevuld. De raad daarentegen is met dit formulier tekort geschoten in haar communicatie jegens hem, omdat daarin geen vraag over de vereiste inschrijvingsvoorwaarden is gesteld en dit formulier daarvoor ook geen aanvinkvakje bevat.
4.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat hij daarover in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.    Dat [appellant] feitelijk 23 uur aan de zaak heeft besteed en daarin naar eigen zeggen goed werk heeft gedaan, levert geen bijzondere omstandigheid op die maakt dat de raad niet tot herziening van de vastgestelde vergoeding had mogen overgaan. Hetzelfde geldt voor het argument dat [appellant] materieel wel zou voldoen aan de deskundigheidsvereisten van artikel 6k van de Inschrijvingsvoorwaarden. [appellant] nam deel aan het High Trust-programma. Van [appellant] mag worden verwacht dat hij bekend was met de inschrijvingsplicht voor arbeidszaken. Dit betekent dat het [appellant] niet was toegestaan om de zaak op toevoegingsbasis over te nemen, aangezien hij niet was ingeschreven voor arbeidszaken. Dit had [appellant] kunnen en moeten weten. Genoemde omstandigheden kunnen daarom niet achteraf als bijzonder worden aangemerkt waardoor de raad had moeten afzien van wijziging van de vaststellingsvergoeding.
4.3.    Verder valt niet in te zien dat de raad met het mutatieformulier tekort is geschoten in de communicatie jegens [appellant]. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de inschrijvingseis zodanig in zijn belangen is getroffen, dat het besluit van de raad als onevenwichtig moet worden beschouwd
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
452-1159
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b
Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2021, versie 1.0
Artikel 6, aanhef en onder d
De Raad hanteert ten aanzien van een dertiental rechtsgebieden bijzondere deskundigheidsvereisten. Het betreft hier rechtsgebieden die ofwel specialistische kennis vereisen, ofwel vereisen dat de advocaat zich verdiept in en beperkt tot een aantal samenhangende rechtsgebieden. De inschrijving op deze rechtsgebieden moet worden aangevraagd door middel van een afzonderlijk formulier. De gestelde vereisten gelden voor de toelating en de voortzetting van de inschrijving. Advocaten worden voor maximaal vier specialisatiegroepen uit de lijst in bijlage 6 ingeschreven.
De Raad toetst steekproefsgewijs of de ingeschreven advocaat heeft voldaan aan de gestelde eisen voor het onderhouden van zijn deskundigheid op bovengenoemde rechtsgebieden waarvoor bijzondere voorwaarden gelden. Indien de advocaat lid is van een specialisatievereniging die van de NOvA het keurmerk specialisatievereniging heeft gekregen en die voor haar leden minimaal dezelfde deskundigheidseisen stelt als de Raad, toetst de Raad de gestelde eisen voor het onderhouden van de deskundigheid (aantallen opleidingspunten en zaken) bij de betreffende advocaat niet steekproefsgewijs op het rechtsgebied waarop de specialisatievereniging actief is.
De Raad verstrekt nadere informatie omtrent de jaarlijks te toetsen rechtsgebieden via de e-nieuwsbrief.
De Raad kan daarnaast ook op eigen initiatief (op basis van signalen of wanneer zij dat nodig acht) toetsen of een ingeschreven advocaat heeft voldaan aan de gestelde eisen voor het onderhouden van de deskundigheid op alle rechtsgebieden waarvoor deze ingeschreven staat.
d. Als de advocaat niet (meer) is ingeschreven voor het betreffende rechtsgebied, is het hem niet toegestaan zaken op het betreffende rechtsgebied te behandelen of daarvoor toevoeging te verzoeken of daarvoor een last tot toevoeging van de rechterlijke instanties aan te nemen.
Artikel 6k
De vereisten voor het verstrekken van toevoegingen in arbeidsrechtzaken zijn:
1. Aantoonbaar lid zijn van de volgende specialisatievereniging op het terrein van het arbeidsrecht: Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland (VAAN)
Voor advocaten die geen lid zijn van deze vereniging gelden de volgende voorwaarden:
2. Het met succes voltooid hebben van:
a. een door de Raad erkende basisopleiding arbeidsrecht ter waarde van 20 opleidingspunten of een ten minste vergelijkbare instapopleiding of;
b. het groot keuzevak van 5 dagdelen Arbeidsrecht van de beroepsopleiding advocaten van de NOvA (beroepsopleiding van september 2013 tot maart 2021) of;
c. de leerpraktijk Arbeidsrecht & Sociaal Zekerheidsrecht van de beroepsopleiding advocaten van de NOvA (beroepsopleiding vanaf maart 2021) en;
3. het onder begeleiding van een reeds op het terrein van arbeidsrecht ervaren rechtsbijstandverlener behandeld hebben van 5 arbeidsrechtzaken.
De vereisten voor de voortgezette inschrijving op het rechtsgebied arbeidsrecht zijn:
1. de behandeling van tenminste tien zaken op dit rechtsgebied in het afgelopen jaar; de Raad gaat hierbij uit van toevoegingen. De advocaat kan desgewenst aantonen dat hij dit aantal zaken heeft gedaan door ook betalende zaken aan te geven en;
2. het desgevraagd kunnen overleggen van certificaten van het behalen van tenminste tien opleidingspunten per jaar op het gebied van het arbeidsrecht. Dit opleidingsvereiste geldt niet voor stagiaires gedurende de looptijd van hun stage.