202200216/1/R4.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2021 heeft de minister het saneringsplan "Noord-Nederland, fase 2" vastgesteld en geluidproductieplafonds verlaagd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 mei 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Tieleman, vergezeld door D. van der Gugten, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder a en c, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) van toepassing op een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot vaststelling van een saneringsplan totdat dit saneringsplan onherroepelijk is en op een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds totdat deze verlaging onherroepelijk is.
Dat betekent dat in dit geval hoofdstuk 11 van de Wm, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het saneringsplan heeft betrekking op diverse wegvlakken van de A6, A7, A28, A31, A32, A37, N31 en N48 in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Het saneringsplan bevat bronmaatregelen en afschermende maatregelen die ertoe leiden dat de geluidproductieplafonds op meerdere referentiepunten langs een aantal van de genoemde rijkswegen moeten worden verlaagd. Een geluidproductieplafond is de toegestane geluidproductie op een referentiepunt.
3. [appellant] woont aan de [locatie] in Lemmer nabij de rijksweg A6. Zijn woning is als saneringsobject aangemerkt. In het saneringsplan wordt voorzien in de aanleg van stiller asfalt ter hoogte van de woning van [appellant]. Deze bronmaatregel zal leiden tot een afname van de berekende geluidsbelasting op de gevel van die woning. De minister heeft voor het cluster waartoe de woning van [appellant] behoort, te weten cluster T021_02 (hierna: het cluster), geen geluidscherm in aanmerking genomen. [appellant] is het daarmee oneens.
Het beroep
4. [appellant] betoogt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door ten behoeve van het cluster niet voor een geluidscherm, maar voor stiller asfalt te kiezen. [appellant] wijst erop dat hij nabij een invoegstrook van de A6 woont waar voertuigen accelereren om in te voegen. [appellant] voert aan dat stiller asfalt de geluidsbelasting vanwege accelererend verkeer onvoldoende reduceert, omdat voertuigen meer motorgeluid maken als ze versnellen. Daardoor is het geluid van de banden op het asfalt volgens [appellant] niet langer maatgevend. [appellant] verwijst daarbij naar de publicatie "Milieufacetten van binnenstedelijk wegverkeer: de motor uit en rustig doorrijden" uit 2010 van H.J.A. van Leeuwen. Volgens [appellant] had de minister daarom moeten kiezen voor een geluidscherm dat het motorgeluid van accelererende voertuigen wel effectief afschermt.
4.1. Artikel 11.29, eerste lid, van de Wm luidt: "Bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond neemt Onze Minister een geluidbeperkende maatregel niet in aanmerking, indien het treffen daarvan:
a. financieel niet doelmatig is met betrekking tot het beperken van de geluidsbelasting van een of meer geluidsgevoelige objecten, dan wel
b. stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard."
Artikel 11.59, eerste lid, van de Wm luidt: "Een saneringsplan bevat voor saneringsobjecten de maatregelen die met overeenkomstige toepassing van artikel 11.29 in aanmerking zijn genomen om de geluidsbelasting vanwege de desbetreffende weg of spoorweg bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds op de gevel van de saneringsobjecten te beperken tot de streefwaarde van 60 dB als het een weg betreft of 65 dB als het een spoorweg betreft."
Artikel 31, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer (hierna: Bgm) luidt: "Een geluidbeperkende maatregel is financieel doelmatig indien het aantal maatregelpunten van de geluidbeperkende maatregel niet hoger is dan het aantal reductiepunten behorende bij het cluster waar de maatregel voor is bedoeld."
4.2. Uit het onder 4.1 weergegeven wettelijk kader volgt dat voor het antwoord op de vraag of de minister voor een cluster een geluidscherm in aanmerking dient te nemen, bepalend is of een geluidscherm een financieel doelmatige geluidbeperkende maatregel is voor de saneringsobjecten in dat cluster. Een geluidbeperkende maatregel is financieel doelmatig, als het aantal maatregelpunten van een geluidbeperkende maatregel niet hoger is dan het aantal reductiepunten dat behoort bij het betreffende cluster waarvoor de maatregel is bedoeld (artikel 31, eerste lid, van het Bgm).
In het rapport "Akoestisch onderzoek Saneringsplan Noord Nederland Fase 2" van 5 november 2021 is berekend dat het aantal reductiepunten voor het cluster, waarin de woning van [appellant] het enige saneringsobject is, 8.600 bedraagt. Dit aantal is lager dan het benodigde aantal maatregelpunten van 13.950 voor een geluidscherm ter hoogte van het cluster. [appellant] heeft niet aangevoerd dat deze berekening onjuist is. Gelet hierop is een geluidscherm voor het cluster financieel niet doelmatig en heeft de minister niet onzorgvuldig gehandeld door geen geluidscherm voor het cluster in aanmerking te nemen.
Het betoog slaagt niet.
4.3. De Afdeling merkt overigens nog op dat de publicatie waarop [appellant] zich beroept ter onderbouwing van zijn betoog dat stiller asfalt de geluidsbelasting vanwege accelererend verkeer onvoldoende reduceert, hem hoe dan ook niet kan baten. Die publicatie heeft namelijk geen betrekking op het wegverkeer op rijkswegen zoals hier aan de orde, maar alleen op binnenstedelijk wegverkeer. Verder heeft de minister gemotiveerd toegelicht dat stiller asfalt ter hoogte van de woning van [appellant] een effectieve geluidreducerende maatregel is, omdat het geluid van banden op het asfalt maatgevend wordt vanaf een snelheid van ongeveer 70 km/u, invoegend verkeer ter hoogte van die woning een hogere snelheid zal hebben en de geluidsbijdrage van invoegend verkeer ondergeschikt is aan het geluid van het wegverkeer op de hoofdrijbanen van de A6.
5. [appellant] betoogt dat de minister in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door geen geluidscherm te plaatsen ter hoogte van zijn woning aan de oostzijde van de A6. Hij wijst erop dat aan de westzijde van de A6 wel een geluidscherm wordt geplaatst.
5.1. Het geluidscherm waar [appellant] op doelt, wordt geplaatst ten behoeve van cluster T021_01. De minister heeft toegelicht dat in dat cluster twee saneringsobjecten zijn gesitueerd die met elkaar voldoende reductiepunten hebben voor het plaatsen van een geluidscherm. Het cluster waarin de woning van [appellant] ligt bevat maar één saneringsobject dat, als vermeld hiervoor onder 4.2, onvoldoende reductiepunten heeft voor het plaatsen van een geluidscherm. Gelet daarop heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat deze clusters, voor zover hier relevant, niet met elkaar op een lijn kunnen worden gesteld. Er is daarom geen strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
610-1077