ECLI:NL:RVS:2025:2490

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
202304098/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft betrokkene, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft op 5 juni 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,00. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 25 juli 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Vervolgens heeft de minister van Asiel en Migratie, die in hoger beroep ging, op 20 januari 2025 het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de grieven van de minister beoordeeld.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de beslistermijn van twaalf weken heeft laten ingaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling in plaats van op de dag na verzending van de uitspraak. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister opdroeg om binnen twee weken een besluit te nemen, en de termijn vastgesteld op twaalf weken na de verzending van de uitspraak. Tevens is het beroep van rechtswege tegen het besluit van 20 januari 2025 naar de rechtbank Den Haag verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

202304098/1/V1.
Datum uitspraak: 2 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 juni 2023 in zaak nr. NL23.7683 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 5 juni 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en aan betrokkene een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 juli 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, advocaat in Amsterdam, en de staatssecretaris hebben op verzoek van de Afdeling ieder een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 20 januari 2025 heeft de minister het tegen het besluit van 25 juli 2023 door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Betrokkene heeft op verzoek van de Afdeling nogmaals een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep van de minister
1.       De in de grieven opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2642. Uit wat de Afdeling in die uitspraak, onder 2.2, heeft overwogen, volgt dat de minister in de eerste grief terecht klaagt dat de rechtbank de beslistermijn van twaalf weken die zij passend heeft geacht ten onrechte heeft laten ingaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling in plaats van op de dag na verzending van de uitspraak. Omdat die termijn op het moment van de uitspraak al verstreken was, heeft zij een beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak opgelegd. Uit wat de Afdeling in de uitspraak van 3 juli 2024, onder 2.3, heeft overwogen, volgt dat de minister in de tweede grief terecht klaagt dat de rechtbank daarmee ten onrechte feitelijk geen toepassing heeft gegeven aan de mogelijkheid om een langere termijn dan twee weken te bepalen in bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de minister heeft opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. De Afdeling zal deze termijn vervangen door twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beroep van rechtswege
3.       Het besluit van 20 januari 2025 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij besluit van 20 januari 2025 heeft de minister het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2023 ongegrond verklaard. Betrokkene heeft bij brief van 22 april 2025 laten weten het niet eens te zijn met dit besluit en heeft hiertegen beroepsgronden gericht.
4.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 20 januari 2025, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om dit besluit in eerste aanleg te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
5.       De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 juni 2023 in zaak nr. NL23.7683, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
III.      bepaalt de termijn in die uitspraak op twaalf weken na de dag van verzending van die uitspraak;
IV.     verwijst het beroep van rechtswege tegen het besluit van 20 januari 2025, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025
574-1095