202407433/3/R2.
Datum uitspraak: 3 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2023" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 20 mei 2025, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van der Hoff, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. E. Geerings, advocaat in Veldhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 juli 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure.
3. Met het plan wordt het planologisch regime voor het buitengebied van de gemeente Reusel-De Mierden geactualiseerd. Daarnaast voorziet het plan voor de bestemming "Wonen" in een verruiming van de maximaal toegestane oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken van 100 m2 naar 150 m2, en op bouwpercelen groter dan 1.000 m2 naar 200 m2 (hierna: verruiming).
4. Op basis van deze verruiming is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een garage van 156 m2 op het perceel [locatie 1] in Reusel. [verzoeker] woont aan [locatie 2], welk perceel direct grenst aan [locatie 1]. [verzoeker] is het niet eens met de verruiming. Om te voorkomen dat in de bezwaarprocedure over de omgevingsvergunning getoetst wordt aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2023" heeft hij de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het bestemmingsplan wordt geschorst, voor zover het de bouw van de vergunde garage mogelijk maakt, totdat de Afdeling op het beroep heeft beslist.
5. Het verzoek wordt toegewezen. De voorzieningenrechter is er op voorhand niet van overtuigd dat het plan op dit onderdeel in stand zal blijven en niet is op voorhand duidelijk dat mogelijke gebreken in het plan uiteindelijk kunnen worden hersteld. De voorzieningenrechter zal het bestemmingsplan daarom schorsen, voor zover het gaat om artikel 27.4.3, onder "Bijbehorende bouwwerken bij woningen", van de planregels, voor zover daarin is voorzien in een gezamenlijke oppervlakte van max. 150 m2 en op bouwpercelen groter dan 1.000 m2 max. 200 m2 en voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1]. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe, waarbij alleen wordt ingegaan op de beroepsgrond over artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV).
5.1. [verzoeker] betoogt dat de verruiming in strijd is met artikel 3.9 van de IOV, omdat dit een ruimtelijke ontwikkeling is die ten onrechte niet gepaard gaat met fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 3.9 van de IOV in dit geval niet van toepassing is, omdat de provincie aan de raad heeft laten weten dat dit artikel niet is bedoeld voor algehele herzieningen zoals deze. Het wordt volgens de provincie bij dit soort herzieningen aan gemeenten overgelaten welke bouw- en gebruiksmogelijkheden zij aanvaardbaar achten binnen bestaande bouwvlakken. Kwaliteitsverbetering van het landschap is hier niet aan de orde. Als de verruiming wel aangemerkt moet worden als ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de IOV, dan stelt de raad zich op het standpunt dat deze niet gepaard hoeft te gaan met verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Volgens de raad heeft de verruiming namelijk geen impact op de omgeving en is gelet op de regionale afsprakenkaders die volgen uit paragraaf 3.4.2.1 en bijlage 3 bij de plantoelichting sprake van een ontwikkeling in categorie 1. Een ruimtelijke ontwikkeling in categorie 1 vereist geen kwaliteitsverbetering van het landschap.
5.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3.9 van de IOV niet van toepassing is. De voorzieningenrechter overweegt dat de verruiming een ruimtelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1 van de IOV. Uit de begripsbepaling in artikel 1.1 van de IOV volgt dat bouw- en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is als ruimtelijke ontwikkeling worden aangewezen. Om de verruiming mogelijk te maken is een wijziging van het planologisch regime nodig. Nu sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling is artikel 3.9 van de IOV van toepassing. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de IOV moet een ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaan met een verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Daarnaast moet op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de IOV het bestemmingsplan motiveren dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied en op welke wijze de uitvoering is geborgd. Hoewel de raad in de plantoelichting in het algemeen ingaat op ruimtelijke kwaliteitsverbetering bij ruimtelijke ontwikkelingen, wordt dit specifiek voor de verruiming niet in het plan geborgd.
Verder kan de voorzieningenrechter de uitleg van de provincie over de toepassing van artikel 3.9, waar de raad ter onderbouwing van zijn standpunt naar verwijst, niet volgen. Deze uitleg strookt namelijk niet met de tekst van de artikelen 1.1 en 3.9 van de IOV. Evenmin volgt de voorzieningenrechter de raad in zijn standpunt dat, indien de verruiming wel als ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt, deze niet gepaard hoeft te gaan met verbetering van de landschappelijke kwaliteit. De voorzieningenrechter overweegt dat naar voorlopig oordeel de verruiming wel enige impact heeft op de omgeving, zodat het gaat om een ontwikkeling in categorie 2. Voor dit soort ontwikkelingen geldt op basis van de regionale afsprakenkaders dat wel een kwaliteitsverbetering van de omgeving vereist is, zoals een landschappelijke inpassing.
6. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Reusel-De Mierden van 24 september 2024, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2023" is vastgesteld, voor zover het gaat om artikel 27.4.3, onder "Bijbehorende bouwwerken bij woningen", van de planregels, voor zover daarin is voorzien in een gezamenlijke oppervlakte van max. 150 m2 en op bouwpercelen groter dan 1.000 m2 max. 200 m2 en voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Reusel;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-De Mierden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025
680-1074