ECLI:NL:RVS:2025:2476

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202302148/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14-2022' en de gevolgen van de tussenuitspraak van de Raad van State

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan 'Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14-2022' van de gemeente Purmerend. Dit bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een bedrijventerrein naar woningbouw, met de bouw van 489 appartementen en een parkeerterrein. Appellanten, omwonenden van het plangebied, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, omdat zij vrezen voor parkeeroverlast. In een eerdere tussenuitspraak van 13 november 2024 heeft de Afdeling de gemeente opgedragen om gebreken in het besluit van 23 februari 2023 te herstellen. De gemeente heeft hierop gereageerd met een herstelbesluit op 30 januari 2025, waarin wijzigingen zijn aangebracht in de planregels. De Afdeling heeft in de uitspraak geoordeeld dat de gebreken in het oorspronkelijke besluit niet zijn hersteld en heeft het besluit van 23 februari 2023 vernietigd. De rechtsgevolgen van dit besluit blijven echter in stand, behoudens voor de gewijzigde artikelen in de planregels. De gemeente is opgedragen om de wijzigingen binnen vier weken te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

202302148/2/R1.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Purmerend,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Purmerend,
3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Purmerend,
4.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Purmerend,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Purmerend,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4624 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 23 februari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14-2022" te herstellen.
Bij besluit van 30 januari 2025 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak artikel 12.2 van de regels van het bestemmingsplan "Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m14-2022" gewijzigd (hierna: het herstelbesluit).
Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop in het besluit van 30 januari 2025 het gebrek in het besluit van 23 februari 2023 is hersteld. [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 23 februari 2023 en de tussenuitspraak
1.       Het bestreden bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de transformatie van het bedrijventerrein in het Wagenweggebied, aan de rand van de stad aan de Burgemeester D. Kooimanweg 4 tot en met 14, naar woningbouw. Voorzien wordt in 489 appartementen verdeeld over verschillende woontorens. Daarnaast is op ongeveer 130 meter ten westen van de voorziene woontorens aan de Wherekant 27-30 een parkeerterrein voorzien.
2.       Appellanten zijn omwonenden van het plangebied en vrezen parkeeroverlast.
3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 12.2 geoordeeld dat het vastgestelde plan wat betreft artikel 12.2, onder a, onder 2, van de planregels niet in overeenstemming was met hetgeen de raad bedoeld heeft te regelen. In zoverre is het besluit van 23 februari 2023 onzorgvuldig voorbereid.
4.       In de tussenuitspraak is onder 13 - 13.9 uiteengezet dat de raad de toepassing van een zogenoemde nulvergunningenregeling randvoorwaardelijk acht in verband met de gekozen parkeernormen in het bestemmingsplan. De Afdeling heeft onder 13.5 - 13.8 echter vastgesteld dat de toepassing van die nulvergunningregeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan niet in het bestemmingsplan geregeld was of de toepassing daarvan anderszins al geregeld of gewaarborgd was. Daarom heeft de Afdeling onder 13.9 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad het besluit van 23 februari 2023 niet met de vereiste zorg heeft voorbereid.
5.       Tot slot heeft de Afdeling onder 16 van de tussenuitspraak, onder verwijzing naar overweging 11.6 van de tussenuitspraak, geoordeeld dat vanwege de geconstateerde gebreken op het punt van parkeren moet worden geconcludeerd dat de in het bestemmingsplan voorziene maximale bouwhoogte is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid, zoals dat is neergelegd in het Ambitiedocument Wagenweggebied.
6.       Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] tegen het besluit van 23 februari 2023 gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd.
7.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad onder 18 opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak bedoelde gebreken in het besluit van 23 februari 2023 te herstellen.
Het herstelbesluit
8.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 30 januari 2025 artikel 12.2 van de regels van het bestemmingsplan "Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m14-2022" gewijzigd. Daarbij heeft de raad artikel 12.2, onder a, onder 2, van de planregels tekstueel aangepast. Artikel 12.2, onder a, onder 2, van de planregels luidt daardoor als volgt:
"Bezoekersparkeren woningen: het bepaalde onder 1, is van toepassing aangevuld met 0,3 parkeerplaats per woning ten behoeve van de bezoekers van bewoners, waarbij minimaal 0,15 parkeerplaats per woning binnen de bestemming 'Wonen' zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan moet worden gerealiseerd en 0,15  parkeerplaats per woning binnen de bestemming 'Verkeer - 2' zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan moet worden gerealiseerd."
9.       Voorts heeft de raad bij besluit van 30 januari 2025 aan artikel 12.2 van de planregels onderdeel "e" toegevoegd dat luidt:
"In het gebied waarop het plan betrekking heeft kan geen aanspraak gemaakt worden op parkeervergunningen voor straatparkeren."
Beroepen tegen het herstelbesluit
10.     Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
11.     Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft het vóór 1 januari 2024 geldende recht van toepassing op het herstelbesluit.
[appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 3A]
12.     [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 3A] hebben in hun zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 30 januari 2025 kunnen verenigen. Gelet hierop is voor hen geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.
[appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
13.     [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben naar aanleiding van het besluit van 30 januari 2025 geen zienswijze ingediend. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn ongegrond.
Conclusie
14.     Gelet op wat onder 16 van de tussenuitspraak is overwogen en met inachtneming van het besluit van 30 januari 2025 ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het besluit van 23 februari 2023 niet zijn hersteld met het besluit van 30 januari 2025. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 23 februari 2023 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten, behoudens voor zover het betreft artikel 12.2, onder a, onder 2, van de planregels. Dit betekent dat het bestemmingsplan "Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14-2022" in stand blijft, althans met inachtneming met het besluit van 30 januari 2025 waarbij artikel 12.2, onder a, onder 2, van de planregels is gewijzigd en waarbij artikel 12.2, onderdeel e, aan de planregels is toegevoegd.
15.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
Proceskosten
16.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen tegen het besluit van 23 februari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14-2022" gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 23 februari 2023;
III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], tegen het besluit van 30 januari 2025 tot wijziging van het besluit van 23 februari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Burgemeester D. Kooimanweg 4 t/m 14-2022" ongegrond;
IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 februari 2023  in stand blijven, behoudens voor zover het betreft artikel 12.2, onder a, onder 2, van de regels van het bestemmingsplan;
V.       draagt de raad van de gemeente Purmerend op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor onder II en IV genoemde dictumonderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Purmerend tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
-         € 1.814,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
-         € 1.814,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
-         € 1.814,00 aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
-         € 1.814,00 aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.     gelast dat de raad van de gemeente Purmerend aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
-         € 184,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
-         € 184,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
-         € 184,00 aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
-         € 184,00 aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Stoof
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
749