ECLI:NL:RVS:2025:2461

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202305917/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing rijbewijs en onderzoek naar drugsgebruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond werd verklaard. Het CBR had op 9 september 2022 aan [appellant] een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd, als gevolg van een vermoeden van rijden onder invloed van drugs. Dit vermoeden was ontstaan na een melding van de politie Eenheid Noord-Holland, die op 17 juli 2022 een speekseltest bij [appellant] had afgenomen. De test gaf een indicatie voor het gebruik van methamfetamine, amfetamine en cannabis. Een bloedonderzoek op 18 juli 2022 bevestigde een amfetaminegehalte van 227 microgram per liter, terwijl de grenswaarde 50 microgram per liter is. Het CBR schorste het rijbewijs van [appellant] totdat de uitslag van het onderzoek bekend was.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht een gerechtvaardigd vermoeden van ongeschiktheid had, gelet op de positieve uitslag van het bloedonderzoek en de waargenomen woordenvloed van [appellant]. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de enkele constatering van een woordenvloed onvoldoende was om een vermoeden van ongeschiktheid te rechtvaardigen, en dat zijn medicijngebruik (dexamfetamine) de positieve uitslag kon verklaren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het CBR de uitslag van de speekseltest en de woordenvloed als aanvullende gegevens heeft kunnen aanmerken. De Afdeling oordeelde dat het CBR niet in een belangenafweging kon treden, en dat de situatie van [appellant] niet uitzonderlijk genoeg was om van de Regeling af te wijken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202305917/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], woonplaats onbekend,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 21 augustus 2023 in zaak nr. 22/6204 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2022 heeft het CBR aan [appellant] een onderzoek opgelegd naar zijn drugsgebruik en zijn rijbewijs geschorst totdat de uitslag van dat onderzoek bekend is.
Bij besluit van 1 november 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 mei 2025, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het CBR heeft [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid, meer in het bijzonder naar zijn drugsgebruik, opgelegd naar aanleiding van een mededeling van de politie Eenheid Noord-Holland. Volgens die mededeling bestond bij de politie het vermoeden dat [appellant] op 17 juli 2022 onder invloed van drugs een motorrijtuig heeft bestuurd, en daarmee het vermoeden dat hij ongeschikt is om motorrijtuigen te besturen. De politie heeft [appellant] op die datum staande gehouden en een speekseltest afgenomen, die een indicatie aangaf voor methamfetamine, amfetamine en cannabis. Ook heeft de politie waargenomen dat [appellant] met een woordenvloed sprak. Vervolgens heeft de politie op 18 juli 2022 bloed afgenomen bij [appellant]. De uitslag van dat bloedonderzoek was een amfetaminegehalte van 227 microgram per liter, terwijl de grenswaarde om onder invloed van amfetamine te mogen rijden 50 microgram per liter is. De politie heeft daarop tegen hem proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994).
2.       Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan deel uit.
Oordeel van de rechtbank
3.       De rechtbank is van oordeel dat bij het CBR een gerechtvaardigd vermoeden van ongeschiktheid kon bestaan gelet op de aanwezigheid van amfetamine in het bloed van [appellant] en de waargenomen woordenvloed. Het CBR was daarom gehouden aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de enkele constatering van een woordenvloed onvoldoende is om een vermoeden van ongeschiktheid op te baseren. Deze woordenvloed én de hoeveelheid amfetamine in zijn bloed kunnen worden verklaard door het gebruik van het medicijn dexamfetamine, zoals volgens hem ook volgt uit een door hem overgelegd rapport van een toxicoloog.
4.1.    Het CBR heeft het onderzoek naar het drugsgebruik opgelegd op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling). Deze bepaling luidde ten tijde hier van belang als volgt:
"Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid […] indien ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet […] en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen".
4.2.    In dit geval is de positieve uitslag van het bloedonderzoek aanleiding geweest voor het opmaken van het proces-verbaal voor verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wvw 1994. Daarmee is voldaan aan het eerste deel van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de oorzaak van die positieve uitslag, die volgens [appellant] ligt in zijn medicijngebruik, aan de orde kan worden gesteld bij het opgelegde onderzoek naar zijn drugsgebruik. Ook het rapport van de toxicoloog kan in het kader van dat onderzoek worden ingebracht.
4.3.    Vervolgens moet worden beoordeeld of ook aan het tweede deel van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling is voldaan, te weten of het proces-verbaal voldoende aanvullende gegevens bevat om het vermoeden van rijden onder invloed van drugs, en daarmee het vermoeden van ongeschiktheid, te rechtvaardigen.
In het besluit van 1 november 2022 heeft het CBR als redenen voor het opleggen van het onderzoek, los van de uitslag van het bloedonderzoek, de positieve uitslag van de speekseltest en de geconstateerde woordenvloed genoemd.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het CBR de uitslag van de speekseltest en de woordenvloed als aanvullende gegevens heeft kunnen aanmerken. Een woordenvloed is in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer in het algemeen aangemerkt als een uiterlijk kenmerk van drugsgebruik.
Dit betekent dat het proces-verbaal aanvullende gegevens bevat om het vermoeden van rijden onder invloed van drugs, en daarmee het vermoeden van ongeschiktheid, te rechtvaardigen. Dat de positieve uitslag van de speekseltest en de woordenvloed ook een andere oorzaak kunnen hebben dan drugsmisbruik, zoals het gestelde gebruik van het medicijn dexamfetamine, is onvoldoende voor het oordeel dat bij het CBR geen gerechtvaardigd vermoeden van ongeschiktheid kon bestaan. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dient het opgelegde onderzoek juist om het door [appellant] gestelde te verifiëren en een definitief oordeel te vormen over zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen. Daarbij komt dat, zoals het CBR ter zitting desgevraagd heeft verklaard, het ook niet is toegestaan om met een te hoog gehalte aan dexamfetamine een voertuig te besturen.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betoogt verder dat het opleggen van het onderzoek en het schorsen van het rijbewijs hem onevenredig heeft benadeeld, omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en veel inkomensverlies heeft geleden door de schorsing. Dit klemt te meer, omdat uit het opgelegde onderzoek is gebleken dat bij hem geen sprake was van drugsmisbruik, aldus [appellant].
5.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2924) laten de toepasselijke bepalingen van de Wvw 1994 en de Regeling geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Wel kan de rechter, in een zeer uitzonderlijk geval, oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
De rechtbank is, onder verwijzing naar deze rechtspraak, terecht tot de conclusie gekomen dat hier geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval. De situatie van [appellant] wijkt niet af van die van andere personen van wie het rijbewijs is geschorst en die voor hun werk afhankelijk zijn van dat rijbewijs, met alle financiële gevolgen van dien. Dat uit het opgelegde onderzoek zou zijn gebleken dat, naar [appellant] stelt, bij hem geen sprake was van drugsmisbruik, is geen omstandigheid die kan meewegen in deze procedure, die gaat om de (voor)vraag of bij het CBR terecht een vermoeden van ongeschiktheid is gerezen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415).
Het betoog slaagt niet.
Eindoordeel
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
611
BIJLAGE
WETTELIJK KADER (zoals dat luidde ten tijde van belang)
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde.
[…]
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
[…]
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst […];
[...]
Artikel 160
[…]
5. Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig, degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen en de begeleider, verplicht hun medewerking te verlenen aan:
a. een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid,
[…]
c. een onderzoek van speeksel, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, vijfde lid,
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen […].
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen;
[…]
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 2
Als stoffen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden aangewezen: amfetamine, [...].
Artikel 3
1. De grenswaarden voor de in artikel 2 aangewezen stoffen zijn, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in geval van:
a. amfetamine, […]: 50 microgram amfetamine, […] per liter bloed;
[…]
Artikel 4
1. Een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 is gericht op het vaststellen van de bij ministeriële regeling aangewezen uiterlijke kenmerken.
[…]
Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 2
[…]
2. Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of van een of meer andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dan die stoffen of alcohol worden aangewezen:
[…]
c. de spraak: onsamenhangende taal, woordenvloed, stamelen of stotteren;
[…]