ECLI:NL:RVS:2025:2438

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202303940/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Zaanstad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Het college had op 30 juni 2021 een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade van [appellant] afgewezen. [appellant] stelt schade te hebben geleden door de inwerkingtreding van verschillende bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan Zuiderhout en het bestemmingsplan Bedrijven Zuid. De rechtbank oordeelde dat het college deze bestemmingsplannen buiten beschouwing had kunnen laten, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend. In hoger beroep stelt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het perceel ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

202303940/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant A], en [appellant B] en [appellant C]
(hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
wonend in Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 12 mei 2023 in zaak nr. 22/3191 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2021 heeft het college een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 mei 2022 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk overgelegd.
[appellant] heeft eveneens een nader stuk overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 mei 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.M. Pierik, advocaat te Hoofddorp, en mr. N. Kippers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van het bedrijfspand met bovenwoning aan de [locatie] in Zaandam (hierna: het pand). In dit pand woont hij en exploiteert hij een medisch centrum. Op 17 november 2020 heeft hij verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij in de vorm van waardevermindering van het pand, inkomensderving en verminderd woongenot stelt te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Zuiderhout van 26 juni 1997, het bestemmingsplan Bedrijven Zuid van 4 juli 2013 en het bestemmingsplan Reparatie bestemmingsplan Bedrijven Zuid van 14 juli 2016 (hierna: het reparatieplan).
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
De door [appellant] in de aanvraag van 17 november 2020 aangewezen oorzaken van de gestelde schade zijn besluiten als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Besluitvorming van het college
3.       Het college heeft aan het besluit van 30 juni 2021 een advies van Langhout & Wiarda van 23 juni 2021 ten grondslag gelegd. In het advies is onder meer het volgende vermeld.
Voor zover de aanvraag ziet op schade die is veroorzaakt door het bestemmingsplan Zuiderhout en het bestemmingsplan Bedrijven Zuid, is van belang dat de aanvraag niet is ingediend binnen de in artikel 6.1, vierde lid, van de Wro gestelde termijn van vijf jaar na het moment waarop deze planologische maatregelen onherroepelijk zijn geworden. Deze bestemmingsplannen zijn daarom niet in de planvergelijking betrokken als nieuwe schadeveroorzakende maatregel. Verder volgt uit een vergelijking van het reparatieplan met het daaraan voorafgaande planologische regime dat [appellant] als gevolg van de inwerkingtreding van dat plan niet in een nadeliger planologische situatie is komen te verkeren.
4.       [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat de schade mede is veroorzaakt door vier omgevingsvergunningen. Naar aanleiding hiervan heeft het college om een aanvullend advies gevraagd. In het advies van 28 januari 2022 heeft Langhout & Wiarda geconcludeerd dat als gevolg van deze omgevingsvergunningen geen planologisch nadeel voor [appellant] is ontstaan.
Uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft overwogen dat het college de bestemmingsplannen Zuiderhout en Bedrijven Zuid bij de behandeling van het planschadeverzoek buiten beschouwing heeft kunnen laten. Deze bestemmingsplannen kunnen niet als zodanig bij de beoordeling van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade worden betrokken, omdat zij meer dan vijf jaar vóór de aanvraag om een tegemoetkoming onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank is verder van oordeel dat in het advies van Langhout & Wiarda van 28 januari 2022 per omgevingsvergunning inzichtelijk en navolgbaar is gemotiveerd dat de verlening daarvan niet tot enige planologisch nadeel voor [appellant] heeft geleid. [appellant] heeft geen tegenadvies van een deskundige overgelegd waarin de conclusies van Langhout & Wiarda onderbouwd worden weersproken. Er is geen aanleiding om een nader onafhankelijk advies in deze zaak uit te laten brengen.
Hoger beroep
6.       [appellant] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank heeft miskend dat het perceel ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht en dat dit volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3980) niet is toegestaan. Omdat het bestaande gebruik ten onrechte niet positief is bestemd, lijdt hij planschade.
6.1.    In de planschadeprocedure wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de te vergelijken planologische regimes rechtmatig zijn. De Afdeling stelt vast dat [appellant] de rechtmatigheid van het nieuwe bestemmingsplan (het reparatieplan) in de bestemmingsplanprocedure aan de orde heeft gesteld (zie de tussenuitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:383, onder 5.2.3 en de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3036 onder 4 t/m 5.1). De Afdeling heeft in de bestemmingsplanprocedure in het nadeel van [appellant] beslist. Dit oordeel heeft gezag van gewijsde tussen partijen. Dat betekent dat [appellant] in deze planschadeprocedure de rechtmatigheid van het reparatieplan niet nogmaals ter discussie kan stellen.
6.2.    Het betoog slaagt niet.
7.       De overige gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1-8.5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Verzoek om schadevergoeding
9.       [appellant] heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188), is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. In het geval van [appellant] is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot verlenging of verkorting van deze termijn.
9.2.    De redelijke termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 28 augustus 2021 en geëindigd met deze uitspraak van de Afdeling. Dit betekent dat de procedure niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De redelijke termijn is niet overschreden.
Proceskosten
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
452-1067