ECLI:NL:RVS:2025:2390

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
BRS.25.000051
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen uitspraak rechtbank Den Haag over vrijheidsontnemende maatregel

Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2025, waarin de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De minister had op 9 oktober 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan betrokkene. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was en dat betrokkene recht had op schadevergoeding.

De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank een onjuiste rechtsmiddelenclausule had vermeld en dat het hoger beroep ontvankelijk was. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van de minister niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtsvraag die aan de orde was eerder door de Afdeling was beantwoord. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten moest vergoeden, tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor de minister om de rechtsbescherming van betrokkene te waarborgen. De beslissing werd genomen door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Uitspraak

BRS.25.000051
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 januari 2025 in zaak nr. NL24.47723 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 10 januari 2025 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de maatregel door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, advocaat in Utrecht heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1.        De door de minister opgeworpen rechtsvraag over de door de rechtbank gekozen grondslag voor haar uitspraak (artikel 96 van de Vw 2000) heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1857, onder 2 tot en met 3.5, beantwoord. Uit de overwegingen in die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de rechtbank een onjuiste rechtsmiddelenclausule heeft vermeld onder haar uitspraak en dat de Afdeling bevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit betekent dat het hoger beroep van de minister ontvankelijk is.
Beoordeling van het hoger beroep
2.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.        Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 20 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2224, onder 3 tot en met 3.3, over het aan de orde stellen van een mogelijke onrechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel als schadeveroorzakend besluit). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.        Omdat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig is, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.        veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
846-1017