ECLI:NL:RVS:2025:2371

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
202205569/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 23 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 28 september 2021 een aanvraag van de betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 15 september 2022 het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zowel de staatssecretaris als de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de uitspraak van 23 mei 2025 bevestigde de Raad van State de beslissing van de rechtbank. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit kon eenvoudig worden hersteld. Ook het hoger beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard, omdat het ging om een rechtsvraag die eerder was beantwoord door de Afdeling.

De Raad van State oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond waren en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De minister van Asiel en Migratie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, die op € 1.360,50 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.

Uitspraak

202205569/1/V2.
Datum uitspraak: 23 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [betrokkene],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 september 2022 in zaak nr. NL21.15378 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 15 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en betrokkene, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. Betrokkene heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1.       Het hoger beroep van de minister leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De minister komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
Het hoger beroep van betrokkene
2.       Het hoger beroep van betrokkene leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5, onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
Conclusie
3.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025
992