202407203/2/A3.
Datum uitspraak: 23 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [verzoeker A]), wonend in Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 november 2024 in zaken nrs. 24/4291 en 24/4290 in het geding tussen:
[verzoeker A]
en
de burgemeester van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2024 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] in Sittard te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft de burgemeester het door [verzoeker A] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 6 februari 2024 herroepen voor zover het ziet op de bij de woning gelegen mantelzorgwoning.
Bij uitspraak van 22 november 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker A] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker A] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2025, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] in persoon, bijgestaan door mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat in Roermond, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Hellenbrand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker A] en zijn partner [verzoeker B] wonen in het woonhuis aan de [locatie]. De moeder van [verzoeker B] woont in de achtertuin van het woonhuis in een mantelzorgwoning. Op 16 december 2023 heeft een onderzoek plaatsgevonden in het woonhuis. Daar is een hennepplantage aangetroffen met 196 hennepplanten en een zak met 1,17 kilo henneptoppen. Ook is geconstateerd dat elektriciteit is afgetapt. Met het besluit van 6 februari 2024 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet [verzoeker A] gelast het woonhuis en de mantelzorgwoning te sluiten. In het besluit op bezwaar van 27 augustus 2024 heeft de burgemeester dat besluit herroepen, in die zin dat de last tot sluiting alleen ziet op het woonhuis en niet op de mantelzorgwoning.
3. In deze zaak speelt in hoger beroep de vraag of de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig is en of in dit geval niet met een minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan. Deze rechtsvraag leent zich niet voor een beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de finale beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
4. [verzoeker A] heeft verzocht om de besluiten van 6 februari 2024 en 27 augustus 2024 te schorsen tot na de bekendmaking van de uitspraak op het hoger beroep. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek, na afweging van de betrokken belangen, in te willigen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5. [verzoeker A] heeft een spoedeisend belang omdat hij en zijn partner het woonhuis uit moeten als de sluiting wordt uitgevoerd. Hij heeft nog geen vervangende woonruimte gevonden. Hiertegenover staat het belang van de burgemeester het woon- en leefklimaat en de openbare orde te beschermen. Er zijn in het woonhuis 196 hennepplanten gevonden. De omvang en professionaliteit van de hennepkwekerij zijn een indicatie dat de openbare orde in het geding is. Ook bevindt het woonhuis zich in een kwetsbare wijk, wil de burgemeester met de sluiting herhaling voorkomen en een signaal afgegeven naar de buitenwereld. Hoewel dit zwaarwegende belangen zijn, wegen deze gelet op de omstandigheden van dit geval niet op tegen de belangen van [verzoeker A] om hangende de bodemprocedure in het woonhuis te kunnen blijven wonen. Bij deze afweging neemt de voorzieningenrechter, zonder daarbij vooruit te lopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemzaak, het volgende in aanmerking. De (schoon)moeder van [verzoeker A] en [verzoeker B], die in de mantelzorgwoning op het perceel woont, heeft ernstige medische problemen en heeft daarvoor intensieve zorg nodig. [verzoeker B] heeft op de zitting toegelicht dat haar moeder lijdt aan een bloedziekte, waarvoor zij immunotherapie en oncologische behandelingen krijgt; ook heeft zij suikerziekte. [verzoeker A] verwijst naar een verklaring van de huisarts, die is overgelegd. Ook heeft de moeder verlammingen aan een arm en moet zij met enige regelmaat in verband met problemen veroorzaakt door een opgezette milt dagbehandelingen ondergaan. Op dit moment gaat het met haar erg slecht. [verzoeker B] heeft aangevoerd dat zij een bijzondere binding met het woonhuis heeft vanwege haar in de mantelzorgwoning wonende moeder. Sluiting van het woonhuis, zal, onder andere door de slechte financiële situatie van [verzoeker A], met zich brengen dat moeder niet langer verzorgd kan worden. De beoordeling van wat [verzoeker A] hierover aanvoert vergt nader onderzoek in de bodemprocedure en zal in die procedure aan bod komen. Vaststaat evenwel dat de (schoon)moeder van [verzoeker A] en [verzoeker B] ernstig ziek is en sluiting van het woonhuis op dit moment mogelijk ingrijpende gevolgen heeft voor haar gezondheid. Uit het verhandelde op de zitting is geen zwaarder wegend belang aan de zijde van de burgemeester gebleken.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, zodat [verzoeker A] en [verzoeker B] voorlopig in het woonhuis kunnen blijven wonen en hun (schoon)moeder, [verzoeker C], hangende de bodemprocedure door hen verzorgd kan worden in de mantelzorgwoning.
7. De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester van Sittard-Geleen van 6 februari 2024, kenmerk Z/24/507529, en 27 augustus 2024, kenmerk BZW.1.24.0053.001/Z/24/576454;
II. veroordeelt de burgemeester van Sittard-Geelen tot vergoeding van bij [verzoeker A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de burgemeester van Sittard-Geelen aan [verzoeker A] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Bus
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025
1013