ECLI:NL:RVS:2025:2345
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen stilleging van werkzaamheden van een onderneming door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Op 6 maart 2025 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besloten om de werkzaamheden van [appellante] stil te leggen voor de duur van een maand. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland. Op 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen, omdat hij van oordeel was dat het bezwaar van [appellante] geen redelijke kans van slagen had. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De mondelinge uitspraak in hoger beroep vond plaats op 15 mei 2025, waarbij de Afdeling zich onbevoegd verklaarde om van het hoger beroep kennis te nemen. De Afdeling oordeelde dat de uitspraak van de voorzieningenrechter een uitspraak is in de zin van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een schending van beginselen van goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen.
De Afdeling merkte op dat [appellante] onvoldoende had aangetoond dat de voorzieningenrechter niet volledig had afgewogen, en dat de financiële gevolgen van de stillegging wel degelijk waren meegenomen in de belangenafweging. De argumenten van [appellante] werden gezien als een verkapt hoger beroep, wat door de wetgever was uitgesloten. Tot slot werd bepaald dat de proceskosten niet vergoed hoefden te worden.