ECLI:NL:RVS:2025:2338

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202302332/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging adresgegevens in de Basisregistratie Personen door college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 maart 2023. Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân heeft op 16 juni 2020 de adresgegevens van [appellant] in de Basisregistratie Personen (brp) ambtshalve gewijzigd naar "vertrokken met onbekende bestemming". Dit besluit volgde op de inschrijving van nieuwe bewoners op het adres waar [appellant] stond ingeschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college deze wijziging terecht heeft doorgevoerd, omdat aan de wettelijke voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving was voldaan. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank een verkeerd beeld heeft geschetst en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de situatie rondom het pand waar hij voor 50% eigenaar van is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 april 2025 behandeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Afdeling oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving is voldaan. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302332/1/A3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 2 maart 2023 in zaak nr. 21/734 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het college de adresgegevens van [appellant] in de Basisregistratie personen (hierna: brp) met ingang van 15 mei 2020 ambtshalve gewijzigd in "vertrokken met onbekende bestemming".
Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Heres, is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] stond ingeschreven in de brp op het adres [locatie] in IJlst. Op 1 april 2020 hebben zich op dit adres nieuwe bewoners ingeschreven. Op basis van deze inschrijving is het college een onderzoek gestart naar de adresgegevens van [appellant]. Op 16 juni 2020 heeft het college ambtshalve de registratie van [appellant] in de brp gewijzigd naar "vertrokken met onbekende bestemming".
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de inschrijving in de brp ambtshalve heeft mogen wijzigen naar "vertrokken met onbekende bestemming". Het college heeft voldoende onderzoek gedaan en aan de in artikel 2.22 van de Wet brp opgenomen eisen voor ambtshalve uitschrijving is voldaan, aldus de rechtbank.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de inschrijving in de brp ambtshalve mocht wijzigen. Daartoe stelt hij onder meer dat de rechtbank een verkeerd beeld heeft geschetst, omdat stukken niet zijn ingevoegd. Verder voert hij aan dat het college hem had kunnen bereiken. Ten slotte wijst hij erop dat hij voor 50% eigenaar is van het pand aan het [locatie] in IJlst. Hij heeft het pand niet verhuurd en hij kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor wat zijn ex-partner, zonder zijn toestemming, met het pand doet, aldus [appellant].
3.1.    In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen is bepaald wanneer een ingezetene ambtshalve wordt uitgeschreven. Uit die bepaling volgt dat aan drie voorwaarden moet worden voldaan:
- de ingezetene kan niet worden bereikt;
- van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen;
- na gedegen onderzoek worden geen gegevens achterhaald over zijn verblijf in Nederland, vertrek uit Nederland en verblijf buiten Nederland.
3.2.    De rechtbank heeft op basis van een uitgebreide motivering geoordeeld dat aan die drie voorwaarden is voldaan en dat het college dienaangaande voldoende onderzoek heeft verricht. In wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor een andersluidend oordeel. Daarbij overweegt de Afdeling dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt welke stukken de rechtbank niet bij haar beoordeling zou hebben betrokken. Verder is het feit dat [appellant] - zo hij stelt - voor 50% eigenaar is van het pand [locatie], niet bepalend voor de vraag of hij daar daadwerkelijk woonde. De Afdeling sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en de daaraan in de overwegingen 4.1 tot en met 4.8 gegeven motivering.
Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
190-1147