ECLI:NL:RVS:2025:2308

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202500969/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afmelding bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst wegens onvoldoende studievoortgang van een internationale student

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in het beroep van een internationale studente, hierna aangeduid als [appellante], tegen de beslissing van het college van bestuur van De Haagse Hogeschool. De Centrale Studenteninschrijving (CSI) had op 1 oktober 2024 aan [appellante] medegedeeld dat zij zou worden afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) omdat zij niet voldeed aan de studiepuntennorm die vereist is voor haar verblijfsvergunning met het verblijfsdoel 'studie'. Deze norm, de Momi-norm, vereist dat internationale studenten 30 studiepunten per studiejaar behalen. In het studiejaar 2023-2024 had [appellante] echter onvoldoende studiepunten behaald en er was geen verschoonbare reden voor deze onvoldoende voortgang bekend bij de examencommissie.

Na een ongegrond verklaard bezwaar van [appellante] tegen de beslissing van het college, heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 maart 2025 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, waarbij zij persoonlijke omstandigheden aanvoerde die haar studievoortgang zouden hebben beïnvloed. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat [appellante] haar persoonlijke omstandigheden niet voldoende had onderbouwd en dat het college terecht had besloten tot afmelding bij de IND. De Afdeling benadrukte dat [appellante] op de hoogte was van de regels en procedures en dat zij niet tijdig had gereageerd op waarschuwingen van de CSI. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is verklaard en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202500969/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van De Haagse Hogeschool (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 1 oktober 2024 heeft de Centrale Studenteninschrijving (hierna: CSI), namens het college, aan [appellante] medegedeeld dat zij zal worden afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) omdat zij niet voldoet aan de studiepuntennorm in het kader van de verblijfsvergunning met verblijfsdoel "studie".
Bij beslissing van 7 januari 2025 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Hehemann, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       [appellante] volgt sinds het studiejaar 2020-2021 de voltijdopleiding Voeding en Diëtiek aan De Haagse Hogeschool. Als internationale student moet zij in verband met haar verblijfsvergunning met als verblijfsdoel "studie" voldoen aan de studienorm die voortvloeit uit de Wet modern migratiebeleid, de zogenoemde Momi-norm. Die norm bedraagt 30 studiepunten per studiejaar. Indien een student niet voldoet aan de Momi-norm, moet het college dit aan de IND melden, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden als gevolg waarvan onvoldoende studievoortgang kon worden geboekt.
3.       [appellante] heeft in het studiejaar 2023-2024 onvoldoende studiepunten behaald om aan de Momi-norm te voldoen. Bij de examencommissie was geen verschoonbare reden voor de onvoldoende voortgang van haar studie bekend. De CSI heeft [appellante] daarom op 1 oktober 2024 bericht dat zij zal worden afgemeld bij de IND. [appellante] is het niet eens met deze beslissing en heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van persoonlijke omstandigheden als gevolg waarvan zij onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
Besluitvorming
4.       Het college heeft het bezwaar van [appellante], onder verwijzing naar het advies van de geschillenadviescommissie van 18 december 2024, ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat of in hoeverre de door [appellante] aangedragen persoonlijke omstandigheden haar studieverloop hebben beïnvloed. Zij heeft haar gestelde persoonlijke omstandigheden namelijk niet onderbouwd. Het college heeft verder opgemerkt dat [appellante] door haar eerdere ervaring bekend moet worden verondersteld met het belang van het tijdig melden van persoonlijke omstandigheden. Zij is hangende bezwaar bij de studentendecaan geweest maar die heeft in de toen deels gemelde persoonlijke omstandigheden geen verschoonbare reden gezien. Wat betreft de door [appellante] aangedragen familieomstandigheden, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze de reden waren om in het studiejaar 2020-2021 geen melding te maken bij de IND. Omdat een student niet twee keer een beroep kan doen op dezelfde omstandigheden, kunnen deze familieomstandigheden voor het studiejaar 2023-2024 geen aanleiding geven om daarvan opnieuw af te zien.
Het beroep en de beoordeling
5.       [appellante] is het niet eens met de beslissing van het college. Zij betoogt dat het college haar vanwege haar persoonlijke omstandigheden niet had mogen afmelden bij de IND. Zij kampte namelijk onder meer met motivatie- en concentratieproblemen, ziekte, familieomstandigheden, laakbare begeleiding vanuit de opleiding en vermoedelijk ADHD.
5.1.    Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college terecht besloten [appellante] af te melden bij de IND. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] heeft nagelaten haar persoonlijke omstandigheden te onderbouwen. Zij heeft hiervan geen bewijsstukken overgelegd. [appellante] heeft zich verder gedurende het studiejaar ook niet gemeld bij de decaan of haar studieloopbaanbegeleider, terwijl zij meerdere keren is gewezen op het belang om persoonlijke omstandigheden tijdig te melden. Ter zitting heeft [appellante] bevestigd dat ze in de periode april tot en met juni 2024 meerdere waarschuwingsbrieven van het CSI heeft ontvangen over de onvoldoende voortgang met het advies om bij persoonlijke omstandigheden voor 1 juli 2024 contact op te nemen met de decaan, maar dat ze dat niet heeft gedaan omdat ze moeite heeft met het delen van persoonlijke omstandigheden. Hiermee heeft zij het college de mogelijkheid ontnomen om haar gedurende haar studie te begeleiden en te adviseren, waardoor ook daarom niet kan worden vastgesteld of een oorzakelijk verband bestaat tussen de door haar gestelde persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van de Momi-norm. Zij is weliswaar hangende bezwaar bij de studentendecaan geweest, maar die heeft in de toen deels gemelde persoonlijke omstandigheden geen verschoonbare reden gezien. [appellante] heeft bovendien ook in de studiejaren 2020-2021 en 2022-2023 niet voldaan aan de Momi-norm. Het college heeft terecht bij de beoordeling betrokken dat [appellante] wist wat er van haar verwacht werd, omdat het CSI [appellante] in het studiejaar 2020-2021 al niet heeft afgemeld bij de IND vanwege haar familieomstandigheden. Zij heeft desondanks nagelaten de door haar gestelde persoonlijke omstandigheden te onderbouwen.
6.       [appellante] beroept zich op de hardheidsclausule en betoogt dat de beslissing van het college in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. De afmelding bij de IND betekent namelijk dat zij het land zal moeten verlaten. Zij stelt dat haar belangen zwaarder wegen dan het belang van de CSI.
6.1.    Dit betoog slaagt evenmin. Het college heeft terecht het standpunt ingenomen dat de door [appellante] genoemde gevolgen inherent zijn aan het niet behalen van de Momi-norm. [appellante] was bovendien op de hoogte van de geldende regels en procedures en de consequenties van het niet behalen van de Momi-norm. Het college heeft er verder terecht op gewezen dat [appellante] de mogelijkheid heeft om zich aan te melden bij een andere onderwijsinstelling.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
154-1090
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.87a
1. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deverblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met studie, kan in ieder geval op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet worden afgewezen, indien de houder daarvan:
a. niet meer studeert aan een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, of
b. niet overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde normen voldoende studievoortgang boekt.
2. Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, onder a, van de Wet wordt geen verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland aangenomen als een onderzoeker of student tijdelijk verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie in het kader van mobiliteit in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 en de gastovereenkomst dan wel de inschrijving als student geldig blijft.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid, onder a, en het tweede lid.
Regeling normering studievoortgang vanwege verblijfsvergunning in verband met studie
Artikel 1. Studievoorgangsnorm
De norm voor voldoende studievoortgang, als bedoeld in artikel 3.87a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de norm zoals vastgelegd in artikel 5.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs
6.5 De instelling stelt na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang vast van de verblijfsvergunningplichtige student met uitzondering van de uitwisselingsstudent. Er is sprake van voldoende studievoortgang als 50% (of meer) van de nominale studielast voor dat (deel van het) studiejaar is behaald. Voor het voorbereidend onderwijs en de premaster geldt dat de verblijfsvergunningplichtige student deze succesvol dient af te ronden. Bij onvoldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur. De instelling beoordeelt, op basis van de door student overlegde bewijsstukken, of er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7.51 WHW alsmede artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, ten gevolge waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
6.6 Indien blijkt dat de verblijfsvergunningplichtige student onvoldoende studiepunten heeft behaald wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND. Wanneer de instelling vaststelt dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals in het artikel 6.5 is omschreven, kan de instelling beslissen de afmelding bij de IND achterwege te laten.
Dezelfde persoonlijke omstandigheid mag per referentperiode slechts éénmalig worden toegepast om afmelding bij de IND achterwege te laten. Er worden afspraken met de internationale student gemaakt en vastgelegd om te voorkomen dat de student verdere vertraging oploopt en om te zorgen dat de student de voortgang boekt die noodzakelijk is om af te studeren. De instelling registreert deze situatie en het feit er geen afmelding bij de IND heeft plaatsgevonden in het dossier van de verblijfsvergunningplichtige student.
Zodra de instelling constateert dat de inschrijving aan de instelling door een verblijfsvergunningplichtige student is beëindigd, wordt dit gemeld bij de IND.