202402127/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2024 in zaak nr. 23/2821 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (hierna: het college).
Procesverloop
Bij Uitvoeringsbesluit college Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2021 van 25 januari 2022 heeft het college een vaarverbod voor gemotoriseerde vaartuigen ingesteld voor het gebied in de Weidevenne ten zuiden van de Zambezilaan, Laan der Continenten en Aziëlaan.
Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2025, waar [appellant]. vergezeld door [persoon A], [persoon B] en [persoon C], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.G. van der Eijk, vergezeld door mr. L.C. Dankbaar en mr. E.L.C. Boschma, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Omdat er jaarlijks in de periode van april tot oktober bij de gemeente, handhaving en politie meldingen binnenkwamen over (geluids)overlast veroorzaakt door personen die met hoge snelheid met motorboten door het groengebied Weidevenne varen, heeft het college bij uitvoeringsbesluit van 25 januari 2022 een vaarverbod voor gemotoriseerde vaartuigen, waaronder ook begrepen vaartuigen met een buitenboordmotor en jetski’s, voor de Weidevenne ingesteld. Dit verbod geldt niet voor fluisterboten en handmatig aangedreven boten. De woning van [appellant] ligt aan het water en binnen het gebied waarvoor het vaarverbod voor gemotoriseerde vaartuigen is ingesteld.
Besluitvorming
2. Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het college [appellant] laten weten dat het geen aanleiding ziet om van het besluit over het vaarverbod voor gemotoriseerde vaartuigen terug te komen. Naar aanleiding van de door hem en anderen ingestelde bezwaren en hetgeen dat is besproken tijdens de hoorzitting, heeft het college wel besloten om gedurende de vaarseizoenen 2022 en 2023 niet handhavend op te treden als er met een gemotoriseerd vaartuig in het aangewezen gebied wordt gevaren. Slechts wanneer sprake is van gedrag dat zorgt voor overlast zal handhavend worden opgetreden.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat het in het Uitvoeringsbesluit neergelegde vaarverbod niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het instellen van het vaarverbod is een geschikt middel om het doel van het voorkomen van geluidsoverlast afkomstig van boten met een brandstofmotor te bereiken. De door [appellant] aangedragen alternatieven zijn niet aan te merken als gelijk middel, omdat deze ingewikkelder zijn om te handhaven en een grotere belasting van het handhavingsapparaat met zich brengen. Hieruit volgt de noodzakelijkheid van het vaarverbod. Bovendien is het vaarverbod voor [appellant] niet zodanig onredelijk bezwarend dat het college van het instellen daarvan af had moeten zien. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat het voor [appellant] mogelijk blijft om in het gebied te varen met een fluisterboot of boot zonder motor. Ook weegt het financieel belang van [appellant] bij het niet hoeven aanschaffen van een fluisterboot, niet op tegen het belang dat gediend is met het instellen van het vaarverbod. Bovendien is door het niet handhaven op het varen met een motorboot in de vaarseizoenen 2022 en 2023 feitelijk een overgangstermijn geboden.
Beoordeling in hoger beroep
4. Bij brief van 30 september 2024 heeft [appellant] laten weten dat hij met zijn gezin naar Banholt is verhuisd. Door de verhuizing heeft [appellant] geen belang meer bij de uitkomst van de procedure. Gevraagd naar het procesbelang heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij mede namens anderen in het betreffende gebied opkomt. De Afdeling stelt echter vast dat alleen [appellant] beroep en hoger beroep heeft ingesteld, zodat alleen zijn procesbelang in het geding is. Dat buurtbewoners hebben meebetaald aan het griffierecht in beroep en hoger beroep en stellen dat [appellant] mede namens hen de procedures voert, maakt dat niet anders.
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
705-1160