ECLI:NL:RVS:2025:2278

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202305688/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing huisvestingsvergunning door woningcorporatie Zayaz namens het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 13 juli 2023 geoordeeld dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep van [wederpartij] tegen de geweigerde woonverklaring, maar het beroep gegrond verklaard voor de geweigerde huisvestingsvergunning. De zaak betreft een aanvraag van [wederpartij] om een huisvestingsvergunning, die door woningcorporatie Zayaz op 27 september 2022 was afgewezen. De burgemeester van 's-Hertogenbosch had op 8 maart 2023 een negatieve woonverklaring afgegeven, wat leidde tot de afwijzing van de huisvestingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat het college had moeten wachten met het nemen van een beslissing op bezwaar totdat de burgemeester op het bezwaar tegen de negatieve woonverklaring had beslist. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 maart 2025. De Afdeling oordeelde dat de woonverklaring een voorbereidingsbesluit is en dat het college de afwijzing van de huisvestingsvergunning niet had kunnen baseren op de negatieve woonverklaring. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de burgemeester en het college van 3 en 5 juli 2024, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

202305688/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 13 juli 2023 in zaak nr. 23/1166 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2022 heeft woningcorporatie Zayaz namens het college een aanvraag van [wederpartij] om een huisvestingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2023 heeft de burgemeester van ’s-Hertogenbosch (hierna: de burgemeester) de voor de aanvraag om een huisvestingsvergunning benodigde woonverklaring geweigerd.
Bij besluit van 9 maart 2023 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 27 september 2022 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de afwijzing van de aanvraag om een huisvestingsvergunning gehandhaafd, maar daaraan een andere weigeringsgrond ten grondslag gelegd.
Bij uitspraak van 13 juli 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het door [wederpartij] ingestelde beroep kennis te nemen, voor zover dit is gericht tegen de geweigerde woonverklaring, het beroep gegrond verklaard, voor zover dit is gericht tegen de geweigerde huisvestingsvergunning, het besluit van 9 maart 2023 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 3 juli 2024 heeft de burgemeester het bezwaar van [wederpartij] gericht tegen de geweigerde woonverklaring ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 juli 2024 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen de geweigerde huisvestingsvergunning gegrond verklaard, de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, maar daaraan een andere weigeringsgrond ten grondslag gelegd.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 maart 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. Laheij, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op dit geschil zijn de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (hierna: Wbmgp), de Huisvestingsverordening gemeente ’s-Hertogenbosch 2021 (hierna: Huisvestingsverordening) en het Besluit verwerking persoonsgegevens bij selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag (hierna: Besluit) van toepassing. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.       [wederpartij] heeft een aanvraag gedaan om een huisvestingsvergunning voor het adres [locatie] in ‘s-Hertogenbosch (hierna: het adres). Op het adres in de Sprookjesbuurt is de Wbmgp van toepassing verklaard (artikel 2.1 van de Huisvestingsverordening). Dit betekent dat voordat een huisvestingsvergunning wordt verleend, onderzoek wordt gedaan naar het recente woongedrag van een potentiële huurder en eventuele leden van zijn huishouden.
3.       Het college heeft de aanvraag van [wederpartij] bij besluit van 27 september 2022 afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de inkomenseis, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die kunnen leiden tot toepassing van de hardheidsclausule.
4.       In bezwaar heeft het college in het advies van de bezwaarschriftencommissie aanleiding gezien om te beoordelen of [wederpartij] wel voldoet aan de andere vereisten uit de Huisvestingsverordening. Uit artikel 2.7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening volgt dat de aanvrager slechts in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning als een positieve woonverklaring van de burgemeester voorhanden is.
5.       De burgemeester heeft vervolgens op 8 maart 2023 een negatieve woonverklaring afgegeven, omdat de politiegegevens over [wederpartij] registraties bevatten die betrekking hebben op het vervaardigen van softdrugs, harddrugs en het hebben van een hennepkwekerij. Het voornemen van de burgemeester om de woonverklaring te weigeren is op 1 maart 2023 aan [wederpartij] kenbaar gemaakt. Hij is daarbij in de gelegenheid gesteld om tegen het voornemen een zienswijze naar voren te brengen, als bedoeld in artikel 10b, zesde lid, van de Wbmgp. Van deze mogelijkheid heeft [wederpartij] geen gebruik gemaakt.
6.       Het college heeft de negatieve woonverklaring ten grondslag gelegd aan het besluit van 9 maart 2023.
Uitspraak van de rechtbank
7.       De rechtbank is van oordeel dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, voor zover het is gericht tegen de negatieve woonverklaring. Tegen dit besluit had namelijk eerst bezwaar moeten worden gemaakt. Daarbij is van belang dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om gescheiden bevoegdheden te geven aan de burgemeester om de woonverklaring af te geven en aan het college om de huisvestingsvergunning te verlenen. De wetgever heeft niet beoogd dat het college zich in het kader van het besluit over de huisvestingsvergunning ook kan uitlaten over de inhoudelijk juistheid van een positieve of negatieve woonverklaring. De woonverklaring brengt op zichzelf een wijziging van de rechtspositie van een aanvrager tot stand, omdat de voorschriften die de burgemeester aan de woonverklaring verbindt door het college in de huisvestingsvergunning worden opgenomen. Ook weigert het college een huisvestingsvergunning als de woonverklaring daartoe aanleiding geeft. Omdat de woonverklaring doorwerkt in de bevoegdheden van het college ten aanzien van de huisvestingsvergunning, had het college moeten wachten met het nemen van een beslissing op bezwaar totdat de burgemeester op het bezwaar tegen de negatieve woonverklaring had beslist.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
8.       Het college betoogt dat de woonverklaring door de burgemeester aan het college wordt verstrekt en niet aan [wederpartij]. Op grond van de inhoud van de woonverklaring neemt het college vervolgens een besluit over het al dan niet verlenen van een huisvestingsvergunning. De huisvestingsvergunning en de woonverklaring zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen één geheel dat in samenhang leidt tot het rechtsgevolg voor een woningzoekende. De woonverklaring is daarom een handeling ter voorbereiding van het besluit op de aanvraag van een huisvestingsvergunning, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de woonverklaring op zichzelf een wijziging van de rechtspositie van een woningzoekende met zich brengt. Niet in alle gevallen leidt een negatieve woonverklaring namelijk tot de weigering van de aanvraag om een huisvestingsvergunning.
8.1.    De Afdeling overweegt dat als de Wbmgp van toepassing is verklaard, het college slechts toepassing kan geven aan zijn bevoegdheid tot het afgeven van een huisvestingsvergunning nadat de burgemeester een verklaring heeft afgegeven over het woongedrag van de aanvrager (artikel 2.7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening). Zoals de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen, is deze verklaring op rechtsgevolg gericht en daarmee een besluit. Het gaat echter uitsluitend om een procedureel rechtsgevolg. [wederpartij] wordt door deze verklaring, los van het besluit van het college over de huisvestingsvergunning, niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Daarom is de woonverklaring aan te merken als een voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Dat betekent dat tegen de woonverklaring van de burgemeester niet afzonderlijk bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. Het beroep gericht tegen de negatieve woonverklaring moet daarom bij de beoordeling van het besluit van 9 maart 2023 worden betrokken.
8.2.    Het betoog slaagt.
Conclusie hoger beroep
9.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De andere grond van het college heeft geen bespreking nodig.
Besluiten van 3 en 5 juli 2024
10.     Bij besluiten van 3 en 5 juli 2024 heeft de burgemeester respectievelijk het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, beslist op het bezwaar van [wederpartij]. Dit zijn besluiten, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Omdat deze besluiten zijn genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan die besluiten komen te ontvallen, zodat de Afdeling de besluiten alleen al daarom vernietigt.
Beoordeling beroep
11.     De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:116 van de Awb de zaak zonder terugwijzing naar de rechtbank af te doen, aangezien de zaak naar haar oordeel geen verdere behandeling door de rechtbank behoeft.
Motiveringsgebrek
12.     [wederpartij] betoogt dat de burgemeester ten onrechte een negatieve woonverklaring heeft afgegeven. Hij heeft in de woonverklaring onvoldoende gemotiveerd waarom uit de registraties in de politiegegevens met betrekking tot het vervaardigen van soft-, harddrugs en het hebben van een hennepkwekerij het gegronde vermoeden volgt dat hij zich in de toekomst zal misdragen in of rond de woning. Uit de politiegegevens volgt dat hij éénmaal is aangehouden en gehoord voor het vervaardigen van softdrugs. Ook zijn de politiegegevens ten onrechte niet beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in artikel 10b, vierde lid, van de Wbmgp. Er heeft geen strafrechtelijke vervolging of veroordeling plaatsgevonden naar aanleiding van de in de politiegegevens geregistreerde gedragingen. [wederpartij] wijst op de onschuldpresumptie, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
12.1.  De Afdeling stelt vast dat de politiegegevens binnen de terugkijkperiode van vier jaar meerdere registraties bevatten, die onder meer betrekking hebben op vervaardiging van soft- en harddrugs en het hebben van een hennepkwekerij, rijden onder invloed en een poging tot zware mishandeling. In het verweerschrift in beroep heeft het college gemotiveerd toegelicht hoe de in de politiegegevens geregistreerde gedragingen in samenhang bezien tot de conclusie leiden dat er een gegrond vermoeden is dat [wederpartij] zich in de toekomst zal misdragen in of rond de woning.
12.2.  Volgens vaste rechtspraak beperkt de burgemeester zich voor de beoordeling of een woonverklaring kan worden afgegeven tot een zelfstandige beoordeling van de feiten, waarbij de vraag leidend is of huisvesting zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in de straat waarin de woonruimte van de houder van de huisvestingsvergunning is gelegen. De registraties uit de politiegegevens bieden voldoende grondslag om een negatieve woonverklaring af te geven. Dat er geen strafrechtelijke vervolging of veroordeling is geweest is niet relevant voor het afgeven van de negatieve woonverklaring (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5242, onder 10).
12.3.  Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid
13.     Verder betoogt [wederpartij] dat zijn belangen en persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling. Hij heeft geen vaste woon- en verblijfplaats en heeft geen werk. De huisvestingsvergunning biedt hem de mogelijkheid om te werken, want hem is een baan aangeboden in de omgeving van ’s-Hertogenbosch.
13.1.  De weigering van de huisvestingsvergunning is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft uiteengezet dat het instrument selectieve woningtoewijzing wordt ingezet om ervoor te zorgen dat personen die op grond van hun verleden een risico van woonoverlast en van criminele activiteiten met zich brengen, uit aangewezen kwetsbare wijken, zoals de Sprookjesbuurt, worden geweerd. Het college heeft aan dat met de weigering van de huisvestingsvergunning te dienen doel een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de nadelige gevolgen daarvan voor [wederpartij]. Weliswaar stelt [wederpartij] dat hij zijn leven meer op de rit wil krijgen, maar hij was ervan op de hoogte dat hij voor de woning een huisvestingsvergunning nodig had en dat het gezien de registraties bij de politie onzeker was of hij die zou krijgen.
13.2.  Het betoog slaagt niet.
Hardheidsclausule
14.     [wederpartij] betoogt dat de afwijzing van de huisvestingsvergunning leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in artikel 4.1 van de Huisvestingsverordening en artikel 10, vijfde lid, van de Wbmgp. Ook is de afwijzing niet proportioneel en had het college voor een andere, minder verstrekkende maatregel kunnen kiezen, bijvoorbeeld door een huisvestingsvergunning met daaraan verbonden voorschriften.
14.1.  [wederpartij] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat het weigeren van de huisvestingsvergunning tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Dat de kans dat hij opnieuw wordt ingeloot voor een voor hem geschikte (sociale) huurwoning erg klein is maakt dit niet anders. Ook heeft hij zijn stelling dat hij dakloos wordt niet onderbouwd. Het college heeft gelet op de aard en ernst van de registraties in de politiegegevens, zoals vermeld onder 12.1, geen aanleiding hoeven zien om een huisvestingsvergunning met voorschriften te verlenen.
14.2.  Het betoog slaagt niet.
Family life
15.     Ook betoogt [wederpartij] dat de afwijzing van de huisvestingsvergunning zijn recht op family life, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, schaadt. Hij is alleenstaand en heeft uit een eerdere relatie een zoontje en dochtertje. Hij wil betrokken zijn bij de opvoeding, maar omdat hij geen passende woonruimte heeft, is hij niet geheel in staat om voor zijn kinderen te zorgen.
15.1.  Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet. Het doel van artikel 8 van het EVRM is het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Uit dit artikel vloeit niet voort dat het college ervoor moet zorgen dat [wederpartij] in de Sprookjesbuurt moet kunnen wonen. Bovendien wordt [wederpartij] door de afwijzing van de huisvestingsvergunning er niet van weerhouden om contact te houden met zijn kinderen. Ook is niet uitgesloten dat hij elders huisvesting kan krijgen.
15.2.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroep
16.     Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
17.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in zaak nr. 23/1166;
III.      vernietigt het besluit van de burgemeester van ’s-Hertogenbosch van 3 juli 2024, kenmerk SO/FJZ;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2024, kenmerk SO/FJZ 15287522;
V.       verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
284-1067
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
Artikel 10
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een huisvestingsvergunning voor in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in de op basis van artikel 5, derde lid, aangewezen complexen, straten of gebieden, niet wordt verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van de personen van 16 jaar en ouder die zich in een woonruimte in dat complex, die straat of dat gebied willen huisvesten, zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in dat complex, die straat of dat gebied.
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een persoon van 16 jaar en ouder die zich op een later tijdstip bij de houder van een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, wil huisvesten over een huisvestingsvergunning dient te beschikken. Zulk een huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van die persoon zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het complex, de straat of het gebied waarin de woonruimte is gelegen.
[…]
5. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een woningzoekende aan wie onder toepassing van het eerste of tweede lid geen huisvestingsvergunning zou kunnen worden verleend, alsnog een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van woonruimte als bedoeld in die leden verlenen, indien het weigeren ervan tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.
Artikel 10a
1. Indien op basis van de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, derde lid, in een aangewezen complex, straat of gebied een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, bepaalt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening op basis van de aard van de problematiek in een aangewezen complex, straat of gebied welke van de in het tweede lid genoemde politiegegevens betrokken mogen worden bij dat onderzoek.
[…]
Artikel 10b
1. Indien bij de aanvraag van een huisvestingsvergunning, voor een in de huisvestingsverordening aangewezen woonruimte in een complex, straat of gebied, op grond van artikel 5, derde lid, onderdeel b, een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, stelt het college van burgemeester en wethouders de burgemeester hiervan in kennis. De burgemeester verzoekt daarop de politiechef van de regionale eenheid waarin de gemeente gelegen is, zo spoedig mogelijk een overzicht van de politiegegevens te verstrekken die betrekking hebben op de op grond van artikel 10a, eerste lid, in de huisvestingsverordening genoemde gedragingen van de woningzoekende, alsmede van de personen van 16 jaar en ouder die met hem de woonruimte willen betrekken.
2. De politiechef, verstrekt aan de burgemeester uitsluitend de in artikel 10a, eerste lid, bedoelde relevante politiegegevens over gedragingen die hebben plaatsgevonden in de periode van ten hoogste vier jaren voor het tijdstip van de aanvraag van de huisvestingsvergunning. Deze periode bedraagt ten hoogste twee jaren indien de betrokkene op het tijdstip van die aanvraag nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De politiechef verstrekt de politiegegevens niet indien het verstrekken ervan een nog niet afgerond strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.
3. De politiechef voorziet de te verstrekken politiegegevens van een duiding.
4. De burgemeester beoordeelt op basis van de volgende criteria de verstrekte politiegegevens en de duiding ervan door de politiechef:
a. de aard en ernst van de gedragingen, waarbij zwaarder gewicht wordt toegekend aan gedragingen die bij wet strafbaar gesteld zijn dan aan andere gedragingen;
b. de frequentie en onderlinge samenhang van de gedragingen;
c. de overlast die de gedragingen hebben veroorzaakt;
d. het tijdsverloop sinds de gedragingen zijn geconstateerd;
e. de relatie tussen de geconstateerde overlastgevende gedragingen en de mogelijke invloed van deze gedragingen op de leefbaarheid in een aangewezen complex, straat of gebied.
De burgemeester geeft naar aanleiding van de beoordeling een woonverklaring af, waaraan voorschriften verbonden kunnen zijn.
5. Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, weigert het college van burgemeester en wethouders een huisvestingsvergunning, indien de overgelegde woonverklaring daartoe aanleiding geeft. Indien aan de woonverklaring voorschriften zijn verbonden, worden deze voorschriften opgenomen in de huisvestingsvergunning.
6. Indien de burgemeester voornemens is een negatieve woonverklaring af te geven op grond van de beoordeling, bedoeld in het vierde lid, of aan de woonverklaring voorschriften te verbinden, stelt hij de aanvrager van de huisvestingsvergunning in de gelegenheid te worden gehoord.
7. De burgemeester verwerkt de aan hem op basis van het tweede lid verstrekte politiegegevens en de duiding, bedoeld in het derde lid, uitsluitend ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag van een huisvestingsvergunning, bedoeld in het eerste lid.
8. De burgemeester kan van de bevoegdheden in dit artikel uitsluitend mandaat verlenen aan de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. het onderzoek, bedoeld in artikel 10a, eerste lid;
b. de evaluatie ten behoeve van het verslag, bedoeld in artikel 17, en
c. de verwerking van de persoonsgegevens ten behoeve van het onderzoek bedoeld in onderdeel a, en de evaluatie, bedoeld in onderdeel b. Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op de vastlegging, de beveiliging, de bewaartermijn en de vernietiging van de persoonsgegevens.
Huisvestingsverordening
Artikel 2.1
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
[…]
2. zelfstandige woonruimten en standplaatsen in bezit of beheer van de woningcorporaties welke zijn gelegen in de Sprookjesbuurt (CBS-buurtcode BU07960910), de Muziekinstrumentenbuurt (CBS-buurtcode BU07960911) en de Edelstenenbuurt (CBS-buurtcode BU07960912);
[…]
Artikel 2.3
[…]
3. Het college beslist op een aanvraag om een huisvestingsvergunning binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.
[…]
Artikel 2.6
1. Als sprake is van een in artikel 2.1, tweede lid aangewezen woonruimte/standplaats, komt de aanvrager die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van de huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene is van één van de gemeenten van de woningmarktregio, slechts in aanmerking voor een huisvestingsvergunning, indien hij beschikt over:
a. een inkomen op grond van het in dienstbetrekking verrichten van arbeid;
b. een inkomen uit zelfstandig beroep of bedrijf;
c. een inkomen op grond van een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden;
d. een ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet;
e. een ouderdoms- of nabestaandenpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964; of
f. een aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.
2. Indien het inkomen afkomstig is van de in het eerste lid onder a. of b. genoemde bronnen, moet de hoogte van het inkomen tenminste gelijk zijn aan de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21 en 22 van de Participatiewet.
3. Het college kan aan een woningzoekende die niet voldoet aan de eisen genoemd in het eerste lid alsnog een huisvestingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen van woonruimte als bedoeld in dat lid, in gevallen bedoeld in artikel 4.1 van deze huisvestingverordening.
Artikel 2.7
1. Als sprake is van een in artikel 2.1, tweede en derde lid aangewezen woonruimte/standplaats, komt de aanvrager slechts in aanmerking voor een huisvestingsvergunning, indien op grond van onderzoek op basis van politiegegevens, bedoeld in artikel 10a van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, blijkt dat er geen gegrond vermoeden is, dat het huisvesten van de personen van 16 jaar en ouder die zich in de woonruimte willen huisvesten, zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het complex, die straat of dat gebied.
[…]