ECLI:NL:RVS:2025:2274

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202406951/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van waarschuwingsbesluit en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, een onderneming, had een waarschuwing ontvangen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet. De verzoekster verzocht om schorsing van dit waarschuwingsbesluit, omdat de minister ook een besluit had genomen tot preventieve stillegging van de werkzaamheden, wat volgens de verzoekster zou leiden tot onomkeerbare financiële gevolgen en mogelijk faillissement. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 15 mei 2025, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door advocaten en de minister werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoekster om het waarschuwingsbesluit te schorsen zwaarder weegt dan het belang van de minister bij de effectuering van het besluit. Daarom werd het verzoek toegewezen en werd de schorsing van de besluiten van 9 mei 2022 en 17 november 2022 bevolen, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoekster.

Uitspraak

202406951/3/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd in [plaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2024 in zaken nrs. 22/6054 en 22/6055 in de gedingen tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 9 mei 2022 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd wegens een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en een waarschuwing voor preventieve stillegging van werkzaamheden gegeven.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 17 november 2022 heeft de minister het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 24 april 2025, in zaak nr. 202406951/2/A3, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de minister opgedragen om niet over te gaan tot stillegging van de werkzaamheden bij [verzoekster] totdat de voorzieningenrechter inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening
heeft besloten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2025, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. Koekoek en mr. J. van den Brink, advocaten in Barneveld, en de minister, vertegenwoordigd door mr. B.M. van der Kuil, vergezeld door R. Neef, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       [verzoekster]verzoekt de voorzieningenrechter van de Afdeling om het waarschuwingsbesluit te schorsen, omdat de minister bij besluit van 6 maart 2024, dat in deze procedure overigens niet voorligt, preventieve stillegging van de werkzaamheden heeft bevolen. Volgens [verzoekster] heeft stillegging van de werkzaamheden voor haar onomkeerbare financiële gevolgen, zodat een faillissement onafwendbaar is. Bovendien kleven aan het waarschuwingsbesluit zo ernstige procedurele en inhoudelijke gebreken, dat dit geen stand kan houden, aldus [verzoekster].
3.       [verzoekster] heeft een spoedeisend belang bij schorsing van de waarschuwing. De minister heeft immers inmiddels besloten tot preventieve stillegging van de werkzaamheden van [verzoekster]. Ook heeft [verzoekster] met een schriftelijke verklaring van haar registeraccountant voldoende aannemelijk gemaakt dat stillegging van de werkzaamheden voor haar tot onomkeerbare financiële gevolgen kan leiden.
3.1.    De rechtsvragen die [verzoekster] in hoger beroep opwerpt, lenen zich evenwel niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure en zullen in de bodemprocedure aan de orde komen. Voor het antwoord op de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter daarom volstaan met een belangenafweging.
3.2.    Gelet op de gevolgen die een stillegging kan hebben voor [verzoekster], is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [verzoekster] om het hoger beroep over het waarschuwingsbesluit af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de minister bij effectuering daarvan.
4.       De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen. De besluiten van 9 mei 2022 en 17 november 2022 die gaan over de waarschuwing zullen bij wijze van voorlopige voorziening worden geschorst totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
5.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek toe;
II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 mei 2022, kenmerk 072201481/03, en 17 november 2022, kenmerk WBJA/SVIA/3.2022.0638.001, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
III.      veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 559,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.G.L. Soetens, griffier.
w.g. Drop
voorzieningenrechter
w.g. Soetens
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025