ECLI:NL:RVS:2025:2262
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de maatregel van bewaring door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 april 2025. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het voortduren van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had appellant op 18 februari 2025 in bewaring gesteld. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.Z. Sayin, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling oordeelt dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen aanleiding geven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, aangezien het verbod op hoger beroep alleen kan worden doorbroken in het geval van een niet eerlijk proces, wat hier niet aan de orde is.
Uiteindelijk verklaart de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en stelt vast dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2025.