202500366/1/R1.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Ens, gemeente Noordoostpolder,
appellant,
en
de raad van de gemeente Noordoostpolder,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Ens Oost- fase 4" vastgesteld.
[appellant] heeft hierover een brief gestuurd naar de Afdeling. De Afdeling heeft die brief bij ontvangst opgevat als beroepschrift.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door M. de Jong, is verschenen.
Overwegingen
Heeft [appellant] beroep ingesteld en kan hij aanspraak maken op teruggave van het betaalde griffierecht?
1. [appellant] heeft zich in zijn nadere stuk van 22 april 2025 op het standpunt gesteld dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit en dat hij daarom zijn griffierecht wenst terug te krijgen.
De Afdeling stelt echter vast dat in de brief van [appellant] van 17 januari 2025 staat: "Hierbij dien ik beroep in tegen het bestemmingsplan Ens Oost fase 4". [appellant] heeft daarmee onmiskenbaar beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan. Dat [appellant] beroep heeft willen instellen tegen het bestemmingsplan wordt verder onderstreept door het feit dat met de brief van 17 januari 2025 wordt voldaan aan de overige voorwaarden in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en dat [appellant] het voor de behandeling van zijn beroep verschuldigde griffierecht heeft voldaan.
De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor teruggave van het griffierecht.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 90 woningen mogelijk ten zuidwesten van de Zuiderringweg 6 in Ens. Het gaat daarbij om twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen, rijwoningen, en beneden-boven-woningen. In het vorige bestemmingsplan had het plangebied een agrarische bestemming.
[appellant] woont aan de [locatie] en exploiteert naar zijn zeggen een akkerbouwbedrijf bij zijn woning en op daaraan grenzende gronden. Hij kan zich hoofdzakelijk niet verenigen met het bestemmingsplan omdat hij vreest voor negatieve gevolgen voor zijn bedrijfsvoering.
Ontvankelijkheid van het beroep
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbestemmingsplan en geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Volgens de raad ondervindt [appellant] geen gevolgen van enige betekenis van het bestemmingsplan. De raad wijst er in dat verband op dat de woning en het agrarisch perceel van [appellant] op aanzienlijke afstand van het plangebied liggen.
4.1. Aan belanghebbenden wordt in omgevingsrechtelijke zaken niet tegengeworpen dat zij niet of niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786). [appellant] heeft geen zienswijze ingediend over het ontwerpbesluit. Voor het antwoord op de vraag of zijn beroep ontvankelijk is, is dus beslissend of hij belanghebbende is. 4.2. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3. De Afdeling acht niet op voorhand uitgesloten dat [appellant] feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij is van belang dat [appellant] aanvoert dat de voorziene woningen zullen leiden tot luwte op zijn agrarische perceel en dat dit de landbouwopbrengst zal verminderen, en de raad heeft aangegeven dat het op basis van de bekende gegevens niet geheel is uit te sluiten dat een dergelijk effect zich zal voordoen. [appellant] moet daarom worden beschouwd als belanghebbende, zodat hij beroep kon instellen tegen het bestreden besluit.
Het beroep is ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het beroep inhoudelijk behandelt.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden die niet worden besproken
6. Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet mogen er na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden naar voren worden gebracht. [appellant] heeft voor het eerst in zijn nadere stuk van 15 april 2025 aangevoerd dat hij als gevolg van het bestemmingsplan geen mest meer zal kunnen uitrijden over zijn perceel en dat het bestemmingsplan voor hem als omwonende onevenredige hinder als gevolg van de bouw van de voorziene woningen tot gevolg zal hebben. De beroepstermijn liep tot en met 19 februari 2025 en was op dat moment dus al voorbij. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing laten.
Wind
7. [appellant] voert aan dat door de voorziene woningbouw zijn landbouwgrond nog meer dan nu al het geval is, in de luwte zal komen te liggen. Hierdoor zal de grond volgens hem niet goed kunnen drogen, wat slecht is voor zijn bedrijfsvoering. Volgens [appellant] heeft de raad aan dit belang te weinig gewicht toegekend.
7.1. Weliswaar is het niet volledig uitgesloten dat [appellant] enige negatieve effecten op zijn bedrijfsvoering zal ondervinden van de voorziene woningen, maar [appellant] heeft zijn stelling dat de voorziene woningen zullen leiden tot een natter perceel, niet met gegevens onderbouwd. Daarnaast heeft de raad gemotiveerd dat de meest voorkomende windstroom uit zuidwestelijke richting in de bestaande situatie al grotendeels wordt verstoord door de dorpskern van Ens en het effect van de voorziene woningen naar verwachting ook daarom beperkt zal zijn. De raad heeft onder deze omstandigheden aan het belang van [appellant] daarom niet meer gewicht hoeven toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
8. [appellant] voert aan dat de voorziene woningbouw ertoe zal leiden dat hij geen gewasbeschermingsmiddelen op zijn landbouwgrond zal kunnen gebruiken en dat dit zijn bedrijfsvoering zal belemmeren.
8.1. [appellant] heeft zijn betoog niet onderbouwd. Gelet hierop en gezien de afstand die ruimschoots meer is dan 50 m tussen het agrarische perceel van [appellant] en het plangebied, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat [appellant] door de voorziene woningbouw gehinderd zal worden in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
195-1082