ECLI:NL:RVS:2025:223

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
202204044/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling

Op 23 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 10 december 2020 plaatsvond. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 10 november 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 8 juni 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde de afwijzing, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven.

In het hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, werd gesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 januari 2025.

Uitspraak

202204044/1/V1.
Datum uitspraak: 23 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 juni 2022 in zaak nr. NL21.18604 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, onder 8 tot en met 8.7, over de beoordeling van het jongvolwassenenbeleid in nareiszaken, waaronder het vereiste ‘niet in eigen onderhoud voorzien’). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025
716-1028