202400105/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna beiden in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend in Eindhoven,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna beiden in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in Eindhoven,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 april 2025, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Blonk, zijn verschenen. Verder is op de zitting Woningstichting Woningbelang, vertegenwoordigd door mr. T.J.J. Slegers, advocaat in Eindhoven, en ir. F.G. van der Burgt, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "ll Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287)" al eerder vastgesteld. Dat plan maakte de bouw mogelijk van een gebouw met in totaal 81 appartementen aan de Hastelweg 287 in Eindhoven. In haar uitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3387, heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan wat betreft de parkeerberekening en parkeerdrukmeting niet berust op een deugdelijke motivering. De Afdeling heeft het besluit van 8 maart 2022 daarom vernietigd. Bij besluit van 28 november 2023 heeft de raad vervolgens het in deze procedure voorliggende bestemmingsplan vastgesteld dat ook voorziet in een gebouw met 81 appartementen. Naar aanleiding van de uitspraak van 6 september 2023 is in dit plan de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat alle parkeerplaatsen die nodig zijn voor de ontwikkeling gerealiseerd worden op eigen terrein en in stand moeten worden gehouden.
[appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] ten zuiden van het plangebied. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] ten oosten van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het bestemmingsplan verenigen omdat zij vrezen voor parkeeroverlast. Woningstichting Woningbelang is de initiatiefnemer van de ontwikkeling en wil de appartementen verhuren als sociale huurwoningen.
Wijze van toetsen
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Verweerschrift te laat ingediend
4. [appellant sub 2] betoogt dat het verweerschrift te laat is ingediend. Dit is volgens hem in strijd met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.1. Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Awb zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
4.2. De Afdeling heeft de raad tot en met 12 april 2024 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. De raad heeft het verweerschrift ingediend op 28 juni 2024. De in artikel 8:42 van de Awb genoemde termijn is een termijn van orde. Dat wil zeggen dat in de wet aan een overschrijding van deze termijn geen consequenties zijn verbonden. Gelet op het tijdsverloop tussen de indiening van het verweerschrift en de zitting, was er genoeg tijd om inhoudelijk op het verweerschrift te reageren. De Afdeling ziet geen aanleiding om het verweerschrift buiten beschouwing te laten.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen verdere parkeeroverlast in hun woonomgeving als gevolg van het bestemmingsplan. [appellant sub 1] betoogt dat in het plangebied te weinig parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit leidt volgens hem tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied. Hij wijst op andere plekken in Eindhoven waar een hogere parkeernorm is toegepast, namelijk de ontwikkeling aan de Hastelweg 128 tot en met 202 en de ontwikkeling in de wijk Blixembosch-Buiten. Een hogere parkeernorm had ook in dit geval moeten worden toegepast.
[appellant sub 2] betoogt dat onvoldoende duidelijk is hoeveel parkeerplaatsen precies gerealiseerd zullen worden en waar deze zullen komen. Volgens hem hadden de parkeerplaatsen in de verbeelding met een specifieke bestemming moeten worden aangewezen. [appellant sub 2] stelt dat het criterium "eigen terrein" in artikel 9.1, onder a, van de planregels onvoldoende duidelijk is. Zo zouden enkele parkeerplaatsen ook gerealiseerd kunnen worden op de Hastelweg direct tegenover de woningen aan de Hastelweg 275 tot en met 285, omdat dit weggedeelte binnen het plangebied valt en de gronden eigendom zijn van de initiatiefnemer. Dit zou betekenen dat deze woningen nauwelijks nog bereikbaar zijn omdat de weg niet breed genoeg is voor autoverkeer in twee richtingen. Daarnaast vraagt [appellant sub 2] zich af hoe de verplichting om op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te voorzien, wordt gehandhaafd.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de berekening van de parkeerbehoefte niet meer ter discussie kan worden gesteld, omdat in de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023 is opgenomen dat partijen niet langer van mening verschillen over de berekening. Verder voert de raad aan dat met artikel 9.1 van de planregels is geborgd dat het plan in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet.
5.2. Artikel 9.1 van de planregels luidt:
"a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
b. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
c. In aanvulling op het bepaalde onder sub a. moeten de parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en in stand worden gehouden."
5.3. De Afdeling stelt voorop dat zij in haar uitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3387, onder 12.3, heeft overwogen dat op de zitting van 10 februari 2023 is vastgesteld dat partijen niet langer van mening verschillen over de berekening van de parkeervraag, waaruit volgt dat 60 parkeerplaatsen nodig zijn. De raad kon dit als uitgangspunt nemen bij het vaststellen van het nu voorliggende bestemmingsplan dat evenals het vorige voorziet in 81 appartementen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet op gewijzigde omstandigheden gewezen waaruit zou volgen dat de raad niet van dit uitgangspunt had mogen uitgaan. De Afdeling overweegt daarbij dat de voorbeelden uit Eindhoven die [appellant sub 1] heeft aangedragen, waarbij een hogere parkeernorm is toegepast, niet vergelijkbaar zijn met de voorliggende situatie. De ontwikkelingen aan de Hastelweg 128 tot en met 202 en in de wijk Blixembosch-Buiten betreffen andere woningtypes, namelijk grondgebonden woningen. Het zijn dus geen gelijke gevallen. Dit is de reden waarom daar andere parkeernormen zijn toegepast. 5.4. Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen van de in het plan voorziene ontwikkeling aan de orde zal komen, dient de raad bij de vaststelling van het plan al wel te bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom zal de Afdeling hierna beoordelen of op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien, en dat de raad zich om die reden niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4871, onder 18.5. 5.5. Het plan voorziet met de bestemming "Wonen" in de realisatie van in totaal 81 appartementen. De parkeerbehoefte is berekend op 60 parkeerplaatsen. Niet vereist is dat al bij de vaststelling van het bestemmingsplan exact wordt bepaald waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op de gronden met de bestemming "Wonen" is, gelet op artikel 4.1.1, onder e, van de planregels, de aanleg van parkeervoorzieningen, zowel bovengronds als ondergronds, toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders mag de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet verlenen, indien het bouwplan niet voldoet aan het in artikel 9.1 van de planregels gestelde vereiste dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Met deze artikelen is geborgd dat bij de bouw van het appartementengebouw moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
In paragraaf 3.7.2 van de plantoelichting staat dat het de bedoeling is dat de bewoners en bezoekers van de appartementen in een parkeergarage in het souterrain van het gebouw en op maaiveld aan de linkerzijde van het gebouw binnen het plangebied parkeren. 51 parkeerplaatsen worden in het souterrain gerealiseerd en negen parkeerplaatsen op maaiveld. In het souterrain en op maaiveld is daarvoor voldoende ruimte. Een specifieke verkeersbestemming heeft de raad niet nodig hoeven achten. Aanleg van de negen parkeerplaatsen op het door [appellant sub 2] bedoelde gedeelte van de Hastelweg is niet aan de orde, alleen al omdat dit een openbare weg is en daarmee niet kan worden gezien als eigen terrein behorende bij het appartementengebouw. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met 51 parkeerplaatsen in het souterrain en negen parkeerplaatsen op maaiveld op eigen terrein in de behoefte van de benodigde 60 parkeerplaatsen kan worden voorzien. Op de zitting heeft Woningstichting Woningbelang overigens gesteld dat de omgevingsvergunning voor de bouw van het appartementengebouw inmiddels is verleend. De vergunning is afgegeven voor de situatie zoals beoogd met het bestemmingsplan, namelijk met 51 parkeerplaatsen in het souterrain en negen parkeerplaatsen op maaiveld bij het appartementengebouw.
Over de vrees van [appellant sub 2] dat nakoming van de planregels met betrekking tot parkeren niet verzekerd is, overweegt de Afdeling dat met artikel 9.1 van de planregels is geborgd dat de parkeerplaatsen onder en bij het appartementengebouw in stand worden gehouden. Voor het overige is dit een handhavingskwestie die buiten de omvang van dit geding valt.
5.6. De betogen slagen niet.
Conclusie
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
371-1077