202500073/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2024 heeft het college zijn beslissing om op 10 september 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 22 november 2024 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.P. van Lith, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 10 september 2024 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Van Drieststraat 6 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2. [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die de doos bij de ORAC heeft gezet. Zij voert aan dat zij deze te goeder trouw heeft achtergelaten bij de Albert Heijn aan de Hildo Kroplaan in Den Haag, omdat dit het advies was van een medewerker. De doos was namelijk veel te groot voor de door haar bestelde insulinespuit die erin zat. Verder voert zij aan dat het niet geloofwaardig is dat zij de doos bij de ORAC heeft achtergelaten, omdat zij haar huisvuil al jaren recyclet en altijd op de juiste plekken deponeert. Zij zou niet riskeren op te moeten draaien voor de kosten. Bovendien staat er volgens haar een container naast haar flat waar zij de doos kon aanbieden.
2.1. Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2432). Op grond van het bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan dan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2. Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij door wat zij aanvoert voldoende twijfel ontstaat of zij daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de doos. Met de stelling dat niet zij maar iemand anders de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zij de doos heeft afgegeven bij de Albert Heijn aan de Hildo Kroplaan in Den Haag, heeft zij onvoldoende twijfel gezaaid dat zij niet de overtreder is omdat zij deze stelling niet heeft onderbouwd. Verder betekent de omstandigheid dat zij haar huisvuil al jaren recyclet en altijd juist aanbiedt bij een container naast haar flat, niet dat zij niet degene kan zijn geweest die in dit geval de aangetroffen doos verkeerd heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat zij de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gulik
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
1098