ECLI:NL:RVS:2025:2183

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
202406509/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang wegens verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 25 september 2024 besluiten genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit betrof het verwijderen van een doos die op 14 september 2024 was aangetroffen naast een papiercontainer. De appellant, die de doos niet zelf naast de container had geplaatst, betwistte de verantwoordelijkheid voor het verkeerd aanbieden van de doos, maar het college ging ervan uit dat hij de overtreder was omdat zijn naam en adres op het adreslabel stonden. De appellant voerde aan dat hij de doos slechts tijdelijk had geplaatst in het kader van laden en lossen en dat deze mogelijk door derden was meegenomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 april 2025 behandeld. De appellant heeft zijn stelling dat hij niet verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de doos niet voldoende onderbouwd. Het bewijsvermoeden dat de doos tot hem te herleiden was, bleef staan. De Afdeling oordeelde dat de kosten van de bestuursdwang, die € 187,00 per doos bedroegen, voor rekening van de appellant kwamen, omdat hij als overtreder was aangemerkt. Het college heeft het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469733 op 18 maart 2025 ingetrokken, waardoor de appellant niet langer het bedrag van € 187,00 voor die doos hoefde te betalen. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant voor het overige ongegrond en gelastte het college om het betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Uitspraak

202406509/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 25 september 2024 met onderscheidenlijk kenmerk 6469733 en kenmerk 6469735 heeft het college zijn beslissingen om op 14 september 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 187,00 per doos, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 17 oktober 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 maart 2025 heeft het college het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469733 ingetrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordig door mr. S. Ercan, zijn verschenen.
Overwegingen
Intrekking van het besluit van 25 september 2024, kenmerk 6469733
1.       Het college heeft in eerste instantie bij de besluiten van 25 september 2024 voor twee aangetroffen dozen afzonderlijk een beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen op schrift gesteld en per doos de kosten daarvoor, te weten € 187,00, bij [appellant] in rekening gebracht. Bij het besluit van 18 maart 2025 heeft het college het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469733 ingetrokken. Dit betekent dat [appellant] het bedrag van € 187,00 dat bij dat besluit bij hem in rekening is gebracht, niet langer hoeft te betalen.
Met het besluit van 18 maart 2025 is het college tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 17 oktober 2024, voor zover daarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469733 ongegrond is verklaard. Hierdoor heeft hij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Dit betekent dat zijn beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. In het vervolg van de uitspraak zal de Afdeling het beroep van [appellant] enkel bespreken voor zover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469735.
Spoedeisende bestuursdwang
2.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 14 september 2024 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van Bussinghstraat 40. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
3.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die hem naast de container heeft gezet. Hij voert aan dat hij de doos minder dan tien minuten op de openbare weg heeft geplaatst. Volgens hem was er geen sprake van een intentie om de doos als afval achter te laten, maar vond de tijdelijke plaatsing alleen plaats in het kader van laden en lossen, waardoor deze incidentele, tijdelijke situatie onder de in de Afvalstoffenverordening toegestane uitzondering valt. Hij wijst op de mogelijkheid dat de doos, omdat het om een doos van een internetprovider gaat, tijdens het laden en lossen is gestolen of door derden meegenomen. Het is daarom volgens hem aannemelijk dat de doos door iemand anders naast de afvalcontainer is achtergelaten. Omdat hij geen controle had over wat er met de doos is gebeurd na zijn laad- en losactiviteiten, lijkt het hem onredelijk dat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor het verkeerd aanbieden ervan.
3.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2432).
Op grond van het bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan dan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan toepassing van het bewijsvermoeden.
3.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij door wat hij aanvoert voldoende twijfel ontstaat of hij daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de doos. De enkele stelling dat hij de doos tien minuten aan de openbare weg heeft gezet om te laden en lossen en zijn vermoeden dat iemand de doos toen heeft meegenomen of gestolen en vervolgens naast de papiercontainer heeft gezet, is niet voldoende om eraan te twijfelen dat hij de overtreder is. Hij heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd en los van de vraag of hij de doos in het kader van het laden en lossen als bedoeld in de Afvalstoffenverordening aan de weg heeft geplaatst, heeft hij zijn vermoeden dat iemand anders dan hij de doos toen heeft meegenomen en verkeerd heeft aangeboden bij de papiercontainer, niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat hij de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] vindt het niet terecht dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komen. Volgens hem is er aanleiding om de opgelegde boete te herroepen of te matigen gezien de omstandigheden van deze specifieke situatie en omdat hij altijd zeer zorgvuldig met het milieu is omgegaan en ervoor zorgt dat hij zijn afval correct en milieuvriendelijk aanbiedt. Hij stelt dat dit een eenmalige situatie was en zijn eerste vergissing in de vele jaren dat hij in Rotterdam woont.
4.1.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijker wijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
4.2.    Het bedrag van € 187,00 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is geen boete maar betreft de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de doos. Doordat de doos verkeerd is aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college [appellant] terecht aangemerkt als overtreder. De omstandigheden dat hij altijd zeer zorgvuldig met het milieu omgaat, ervoor zorgt dat hij zijn afval correct aanbiedt en dat dit een eenmalige vergissing was die niet eerder is voorgekomen, zijn geen omstandigheden op grond waarvan de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 17 oktober 2024, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469733 ongegrond is verklaard, is niet-ontvankelijk. Het beroep is voor het overige ongegrond.
Het voorgaande betekent dat [appellant] alleen het bedrag van € 187,00 moet betalen voor de bij het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469735 in rekening gebrachte kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor het opruimen van één van de twee aangetroffen dozen. De bij het besluit van 25 september 2024 met kenmerk 6469733 in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 187,00 voor het opruimen van de andere doos hoeft [appellant] niet te betalen.
6.       Aangezien het college met het besluit van 18 maart 2025 gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep, ziet de Afdeling aanleiding om het college te gelasten het betaalde griffierecht te vergoeden. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 17 oktober 2024, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 25 september 2024, kenmerk 6469733, ongegrond is verklaard, niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 17 oktober 2024, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 25 september 2024, kenmerk 6469735, ongegrond is verklaard, ongegrond;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gulik
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
1098