202405753/1/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het beroep.
Procesverloop
[appellant] heeft in een e-mailbericht van 12 januari 2024 schriftelijke vragen gesteld over de praktijkovereenkomst (hierna: de POK) aan de voor zijn opleidingen verantwoordelijke domeinleider van het Da Vinci College, onderdeel van de stichting ROC Zuid-Holland-Zuid.
Bij e-mailbericht van 4 juli 2024 heeft de domeinleider geweigerd om schriftelijk te reageren op de vragen.
Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college van bestuur van het ROC (hierna: het CvB) heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellant], bijgestaan door C.J.A. van Vliet, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. B.F.P.M. Lathouwers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft per e-mail van 12 januari 2024 schriftelijke vragen gesteld over de POK aan de domeinleider. De domeinleider heeft hem aangeboden om deze vragen tijdens een gesprek te beantwoorden. [appellant] heeft dit aanbod afgewezen omdat hij een schriftelijke beantwoording van zijn vragen wenste. De domeinleider heeft vanwege de complexiteit en hoeveelheid van de vragen geweigerd om een schriftelijke reactie te geven. Daarom heeft [appellant] op 6 september 2024 beroep ingesteld.
2. Op 17 september 2024 heeft het CvB alsnog aan [appellant] schriftelijke antwoorden op zijn vragen verstrekt. Op de zitting op 26 september 2024 heeft [appellant] het beroep ingetrokken en heeft hij de Afdeling verzocht het CvB te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten. [appellant] stelt dat het CvB door zijn vragen schriftelijk te beantwoorden aan hem is tegemoetgekomen.
3. Het CvB heeft zich op het standpunt gesteld dat de beantwoording van schriftelijke vragen geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het CvB ziet bovendien geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat de domeinleider eerder al aan [appellant] had aangeboden om zijn vragen mondeling te beantwoorden. Het was dus onnodig om in beroep te gaan bij de Afdeling, aldus het CvB.
4. Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb luidt: "In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard."
5. [appellant] verzoekt om veroordeling van het CvB in vergoeding van kosten voor het door hem indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift, en voor het door hem verschijnen op de zitting.
5.1. [appellant] heeft geen bezwaarschrift ingediend, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. De door [appellant] zelf gemaakte kosten voor het indienen van zijn beroepschrift en het verschijnen op de zitting kunnen op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek om vergoeding van zijn reiskosten heeft hij na de sluiting van het onderzoek, en daarmee te laat, ingediend, zodat die kosten reeds om die reden niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
6. [appellant] verzoekt verder om het CvB te veroordelen in vergoeding van de kosten voor het verschijnen van zijn gemachtigde op de zitting.
6.1. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt. De Afdeling is van oordeel dat het CvB door het beantwoorden van vragen van [appellant] over de POK geen besluit heeft genomen in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarmee is niet aan [appellant] tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om een proceskostenveroordeling kan daarom niet worden ingewilligd.
7. Het verzoek dient te worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
705-1128