202304727/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2023 in zaak nr. 22/3679 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2021 heeft de burgemeester een last onder dwangsom niet naleving bevel afgifte hond aan [appellant] opgelegd.
Bij besluit van 10 mei 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de burgemeester de verbeurde last onder dwangsom ingevorderd.
Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.W. de Water, advocaat in Leiderdorp, en de burgemeester van Leiden, vertegenwoordigd door M. Atkins en B. Vinkenvleugel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2019 is naar aanleiding van twee bijtincidenten een kort aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor de hond van [appellant] (hierna: Tarzan). Daarna hebben zich op 24 augustus 2020 en 21 september 2021 nog twee bijtincidenten voorgedaan, waarbij het laatste de dood van een andere hond tot gevolg had. Op 28 september 2021 is een last onder bestuursdwang opgelegd aan [appellant] om Tarzan voor 5 oktober 2021 af te geven. Omdat [appellant] hieraan niet heeft voldaan is op 10 november 2021 een last onder dwangsom opgelegd van € 1.000,- euro per dag met een maximum van € 5.000,- wegens het niet naleven van de last onder bestuursdwang. Tegen dit laatste besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard omdat hij volgens de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 10 oktober 2021 (lees: november) niet meer over Tarzan beschikte. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] in de procedure wisselend heeft verklaard over Tarzan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat in beginsel niet meer aan de orde is of [appellant] Tarzan ten tijde van de bijtincidenten in bezit had omdat geen beroep is ingesteld tegen de last onder bestuursdwang en de juistheid daarvan in rechte vaststaat. Voor zover toch ook aan de orde zou kunnen komen of [appellant] Tarzan toen in bezit had en deze betrokken was bij de bijtincidenten heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage over de bijtincidenten. Bij beide bijtincidenten zijn [appellant] en Tarzan herkend en bij het eerste heeft [appellant] na bemiddeling door de wijkagent de kosten van de dierenarts vergoed. Ook zijn meerdere meldingen bekend over [appellant] en Tarzan in de periode 2016 tot en met 2021.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt ook in hoger beroep dat hij al meer dan drie jaar niet meer in het bezit is van Tarzan en deze daarom ook de bijtincidenten niet heeft kunnen veroorzaken. [appellant] betoogt dat hij niet hoeft aan te tonen dat Tarzan niet meer in zijn bezit is omdat het aan de burgemeester was om zorgvuldig onderzoek te doen zoals het uitlezen van de chip van Tarzan na de bijtincidenten. Dat hij Tarzan niet meer in zijn bezit heeft is voor hem moeilijk te bewijzen en daarom had de burgemeester ook zijn woning moeten inspecteren om te kijken of de hond daar nog is.
De last onder dwangsom
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 tot en met 4.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de burgemeester, ondanks dat er geen controle heeft plaatsgevonden van de chipgegevens gelet op de andere aanwezige informatie er niet aan hoefde te twijfelen dat Tarzan betrokken is geweest bij de bijtincidenten. De verklaringen van [appellant] dat hij niet over de hond kon beschikken en daarom niet aan de last kon voldoen, zodat die ook niet mocht worden opgelegd zijn niet overtuigend omdat hij kort voor het opleggen van de last nog over Tarzan beschikte en wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat er daarna met Tarzan is gebeurd. Het inspecteren van de woning door de burgemeester heeft geen toegevoegde waarde omdat het aan [appellant] was Tarzan af te geven, hij mag zich niet aan die last onttrekken door zich van hem te ontdoen en geen duidelijkheid te geven over waar Tarzan zich bevindt.
De invordering van de last onder dwangsom bij besluit van 19 juni 2023
5. Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de burgemeester bepaald dat wordt overgegaan tot invordering van de volgens de burgemeester verbeurde dwangsom ter grootte van in totaal € 5000,-. Uit artikel 5:39, eerste lid, van de Awb volgt dat het beroep van [appellant] ook betrekking heeft op dat invorderingsbesluit. [appellant] heeft tegen het invorderingsbesluit geen andere gronden dan de hiervoor onder 3. weergegeven gronden tegen de last onder dwangsom, zoals ter zitting is bevestigd. Uit wat de Afdeling daarover hiervoor heeft overwogen, volgt dat deze betogen ook niet slagen voor zover het gaat om het invorderingsbesluit.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
317