ECLI:NL:RVS:2025:2161
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 11 februari 2025. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 22 mei 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 11 maart 2025 eindigde, maar het verzetschrift van de appellant werd pas op 25 maart 2025 ingediend. Dit betekende dat het hoger beroep te laat was ingediend. De rechtbank had het verzetschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling als hogerberoepschrift doorgestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling oordeelde dat de appellant geen redenen had aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.