ECLI:NL:RVS:2025:2112
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
Op 8 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 24 januari 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 juli 2024 een aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingewilligd. De staatssecretaris had echter op 30 september 2024 het besluit aangevuld en het verzoek van de appellant om heroverweging van een eerder besluit van 3 april 2014 afgewezen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden haar oordeel geveld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2025, waarbij mr. V.V. Essenburg als lid van de enkelvoudige kamer en L.W. Lagaaij LLM als griffier aanwezig waren.