ECLI:NL:RVS:2025:2090

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202201981/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • N.H. van den Biggelaar
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Twenterand PH en de gevolgen voor de betrokken partijen

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand PH [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]". Dit bestemmingsplan werd vastgesteld door de raad van de gemeente Twenterand op 15 februari 2022, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, waarin de raad was opgedragen een nieuw besluit te nemen. De appellanten, waaronder [appellant sub 1] en Manege De Lourenshoeve B.V., hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich onder andere beklaagden over de onzorgvuldige voorbereiding en de toekenning van een tuinbestemming aan een deel van het perceel van [appellant sub 1]. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot de geluidhinder en de motivering van het besluit. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 24 weken de gebreken in het besluit te herstellen. Het beroep van de Vereniging van Eigenaren "Vakantiepark de Lourenshoeve" is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en de afweging van belangen in het kader van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

202201981/1/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend in Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Twenterand,
2.       Manege De Lourenshoeve B.V., gevestigd in Den Ham, gemeente Twenterand,
3.       [appellant sub 3], wonend in Hannover, naar hij stelt handelend namens Vereniging van Eigenaren "Vakantiepark de Lourenshoeve" (hierna: de VvE),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand PH [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Manege De Lourenshoeve B.V. en [appellant sub 3], naar hij stelt handelend namens de VvE, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Adventure Point heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad, Manege De Lourenshoeve B.V., [appellant sub 3], naar hij stelt handelend namens de VvE, en Adventure Point hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 10 december 2024 behandeld, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1];
- [appellant sub 3] en [partij];
- Manege De Lourenshoeve B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat in Zwolle, en vergezeld door [gemachtigde D];
- de raad, vertegenwoordigd door drs. E. Nijhuis, en vergezeld door ing. R. Herik.
Verder zijn op de zitting als partij gehoord:
- Adventure Point, vertegenwoordigd door [gemachtigde E];
- [Rijvereniging], vertegenwoordigd door [gemachtigde F] en [gemachtigde G].
De Afdeling heeft het onderzoek op de zitting geschorst en [appellant sub 3] in de gelegenheid gesteld een machtiging namens de VvE te overleggen. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Adventure Point heeft daarvan gebruik gemaakt.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op de zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 30 januari 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in een planologische regeling voor het perceel [locatie 2] in Westerhaar-Vriezenveensewijk, en de percelen [locatie 3] en [locatie 1] in Den Ham. De raad heeft het plan vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3514, over het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand". De Afdeling heeft in die uitspraak de beroepen van [appellant sub 1] en Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen tegen het bestemmingsplan gegrond verklaard, en het besluit op een aantal onderdelen vernietigd. De Afdeling heeft de raad vervolgens opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daaraan heeft de raad met dit plan gevolg gegeven.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontvankelijkheid beroep VvE
4.       Uit het door [appellant sub 3] ondertekende beroepschrift blijkt dat hij beroep instelt namens de VvE. Wanneer de ondertekenaar van een beroepschrift niet voor zichzelf, maar voor een andere natuurlijk persoon of een rechtspersoon in beroep komt, dient van de bevoegdheid tot het indienen van een zodanig beroep te blijken. Daarom kan, om deze bevoegdheid vast te stellen, op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb worden verlangd dat de ondertekenaar zijn bevoegdheid aantoont. Als daaraan niet wordt voldaan kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.1.    Bij het door [appellant sub 3] ingediende beroepschrift is geen machtiging of ander stuk overgelegd waaruit de gestelde bevoegdheid om namens de VvE beroep in te stellen, blijkt. Daarom is [appellant sub 3] bij aangetekend verzonden brief van 14 april 2022 en bij brief van 3 december 2024 verzocht de gestelde bevoegdheid aan te tonen binnen een daartoe gestelde termijn. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Hierop heeft [appellant sub 3] de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, daterend van 22 april 2022 en 25 november 2024, overgelegd. Daaruit blijkt dat drie terzake gezamenlijk handelende bestuurders de VvE in rechte kunnen vertegenwoordigen. Uit het uittreksel van 22 april 2022 blijkt dat het bestuur ten tijde van het instellen van het beroep werd gevormd door [appellant sub 3], [persoon A] en [persoon B]. Gelet hierop was [appellant sub 3] niet zelfstandig bevoegdheid om namens de VvE beroep in te stellen. Ook heeft hij niet aangetoond dat hij door de andere bestuurders is gemachtigd om beroep in te stellen. Dat het huidige bestuur van de VvE, gevormd door [appellant sub 3], [persoon C] en [persoon D], kan instemmen met het door [appellant sub 3] ingestelde beroep maakt dat niet anders. Het voorgaande betekent dat [appellant sub 3] de bevoegdheid om namens de VvE beroep in te stellen niet binnen de gestelde termijn heeft aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 3] in verzuim is geweest.
Het beroep van de VvE is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1]
5.       [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 2] in Westerhaar-Vriezenveensewijk. Het voorste deel van zijn perceel grenzend aan de Grintweg is onderdeel van het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" en is bestemd als "Wonen". Dit gedeelte van het perceel maakt geen deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand PH [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]". Het achterste deel van het perceel is wél onderdeel van het voorliggende bestemmingsplan en is bestemd als "Tuin". Met de bestemming "Tuin" kan [appellant sub 1] zich niet verenigen.
Onzorgvuldige voorbereiding
6.       [appellant sub 1] betoogt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Hij wijst daarbij op het lange tijdsverloop sinds de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, waarin de raad werd opgedragen om een passende bestemming aan het perceel van [appellant sub 1] toe te kennen. Verder wijst [appellant sub 1] erop dat er in het kader van de voorbereiding van het plan geen overleg met hem is gevoerd.
6.1.    De Afdeling begrijpt dat [appellant sub 1] graag eerder duidelijkheid had willen hebben over de bestemmingswijziging op het perceel [locatie 2]. [appellant sub 1] had met betrekking tot het uitblijven van een besluit terzake eventueel rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Maar ook los daarvan kan het langere tijdverloop geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het nu aan de orde zijnde besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betekent dat wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd over het niet tijdig vaststellen van het bestemmingsplan in deze procedure niet aan de orde kan komen.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat, hoewel dat op grond van de uitspraak van 16 oktober 2019 niet had gehoeven, het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb. Niet is gebleken dat de raad niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en een ieder heeft de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Daarvan heeft [appellant sub 1] ook gebruik gemaakt. Dat [appellant sub 1] liever meer inspraak had willen hebben is begrijpelijk, maar de raad heeft voldaan aan de eisen die de wet aan de voorbereiding van een bestemmingsplan stelde. Hierbij merkt de Afdeling op dat geen rechtsregel een verplichting voor de raad met zich brengt tot het voeren van overleg in het kader van de vaststelling van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Bestemming "Tuin"
7.       De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] zo, mede gelet op zijn toelichting op de zitting, dat hij zich niet kan verenigen met het plan, omdat volgens hem ten onrechte een tuinbestemming aan een gedeelte van de gronden van het perceel [locatie 2] is toegekend. Volgens [appellant sub 1] had het gehele perceel een woonbestemming toen hij dit ongeveer 25 jaar geleden kocht. Hij vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de raad niet heeft toegelicht waarom de bestaande woonbestemming van 2.700 m2 al voldoende gelegenheid biedt om vergunningvrij te bouwen.
7.1.    De Afdeling stelt vast dat aan de gronden, gelegen aan de achterzijde van het perceel aan de [locatie 2], de bestemming "Tuin" is toegekend. Anders dan waarvan [appellant sub 1] lijkt uit te gaan, is het de Afdeling uit de stukken en het verhandelde op de zitting gebleken dat deze gronden in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2005" en in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied Vriezenveen" uit 1990 ook geen woonbestemming hadden. Het betoog van [appellant sub 1] mist dan ook feitelijke grondslag en slaagt niet.
Het beroep van Manege De Lourenshoeve B.V.
8.       Manege De Lourenshoeve B.V. exploiteert een manege en een vakantiepark op het perceel Flierdijk 3 in Den Ham. Ten noorden van dit perceel bevindt zich [manege] op het [locatie 3] en ten zuiden bevindt zich Adventure Point op de [locatie 1]. Manege De Lourenshoeve B.V. vreest als gevolg van de wijziging van de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van het [locatie 3] en de [locatie 1], voor nadelige gevolgen voor haar bedrijfsvoering. Daarnaast vreest zij voor een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning op het perceel aan de Flierdijk 1.
Ingetrokken beroepsgrond
9.       Manege De Lourenshoeve B.V. heeft op de zitting de beroepsgrond over het bronvermogen voor schietgeluid ingetrokken.
Structuurvisie Flierdijk
10.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat het plan in strijd is met de "Structuurvisie Flierdijk" uit 2004 (hierna: de structuurvisie). Het gebied rondom de Flierdijk is hierin omschreven als een stil buitengebied waar rust, ruimte, natuur en landschap voorop staan. Volgens Manege De Lourenshoeve B.V. is de verruiming van de gebruiksmogelijkheden op het perceel [locatie 1] hier niet mee in overeenstemming.
10.1.  De Afdeling stelt voorop dat door de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3514, in rechte is komen vast te staan dat de structuurvisie geen grond biedt voor de conclusie dat de omgeving van de Flierdijk een rustig buitengebied is. Voor zover Manege De Lourenshoeve B.V. op de zitting heeft gesteld dat bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden met de structuurvisie, overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting volgt dat de voorziene ontwikkelingen aan het [locatie 3] en de [locatie 1] in het gemeentelijk beleid, waaronder de structuurvisie, passen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de structuurvisie.
Het betoog slaagt niet.
Uitgangspunten akoestisch onderzoek
11.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat het akoestisch onderzoek "Buitengebied Twenterand PH [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]" van Akoestisch Buro Tideman van 2 februari 2021 (hierna: het akoestisch onderzoek) gebrekkig is. Manege De Lourenshoeve B.V. heeft de juistheid van het akoestisch onderzoek bestreden met de notitie "Analyse akoestisch onderzoek bestemmingsplan Lourenshoeve", van DGMR van 31 maart 2022 (hierna: de notitie). Volgens de notitie is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van verkeerde uitgangspunten.
12.     Hieronder gaat de Afdeling in op de in het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten, voor zover deze door Manege De Lourenshoeve B.V. ter discussie zijn gesteld.
-         rekenmethode
13.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat in het akoestisch onderzoek uitsluitend rekening is gehouden met de feitelijke hoogte en ligging van de bedrijfswoning op het perceel Flierdijk 1 en de recreatiewoningen op het perceel Flierdijk 3.
13.1.  De Afdeling stelt vast dat de bedrijfswoning aan de Flierdijk 1 en de recreatiewoningen aan de Flierdijk 3 in het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" liggen. Aan de gronden van het perceel Flierdijk 1 is, voor zover relevant, de bestemming "Recreatie" en de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - dagrecreatie 1" toegekend. Aan de gronden van het perceel Flierdijk 3 is de bestemming "Recreatie - Verblijfsgebied" en de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - lourenshoeve" toegekend.
Artikel 11.2.2 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" luidt:
"Een bedrijfswoning voldoet aan de volgende regels:
a. uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatie 1';
b. gebouwd binnen het bouwvlak;
[…]"
Artikel 13.1 luidt:
"De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lourenshoeve' [Flierdijk 1-3]:
1. de bedrijfsmatige exploitatie van maximaal 49 recreatiewoningen;
[…]"
13.2.  Uit paragraaf 4.4 van de plantoelichting blijkt dat de raad aansluiting heeft gezocht bij de brochure Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) en de daarin opgenomen systematiek van richtafstanden tussen bedrijven en functies. De Afdeling leidt uit de plantoelichting af dat de raad, ondanks het feit dat wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure, zekerheidshalve een akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse van de recreatiewoningen.
13.3.  Als de relevante richtafstand uit de VNG-brochure wordt aangehouden behoeft een gemeentebestuur in beginsel geen verdere toetsing te verrichten. Een gemeentebestuur kan er desondanks voor kiezen om onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van een activiteit voor het woon- en leefklimaat. In dergelijke gevallen kan de appellant dat onderzoek bestrijden. De Afdeling dient dan te beoordelen of dat onderzoek zorgvuldig is verricht en kan niet volstaan met een verwijzing naar de richtafstand en dat daaraan wordt voldaan, nu het gemeentebestuur daar zelf ook niet mee heeft volstaan. In dit geval wordt voldaan aan de richtafstand en is er desondanks zekerheidshalve een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse.
13.4.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263, gelden de richtafstanden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woning die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
13.5.  Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting is berekend op de gevels van de bestaande bedrijfswoning aan de Flierdijk 1 en de bestaande recreatiewoningen, op een hoogte waar geluidbelasting kan worden ondervonden. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt hieruit niet dat bij de beantwoording van de vraag of het plan voorziet in een aanvaardbaar verblijfsklimaat is uitgegaan van de uiterste situering van de gevels van de bedrijfswoning en de recreatiewoningen die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk zijn. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de bedrijfswoning en de recreatiewoningen dichterbij de grens van de bestemming die bedrijven toelaat, gerealiseerd kunnen worden dan in de bestaande situatie het geval is. Dit komt omdat de bouwvlakken op de percelen Flierdijk 1 en 3 ruimer zijn dan de feitelijke ligging van de recreatiewoningen en de bedrijfswoning. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt in zoverre.
-         geluidnormen
14.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte is uitgegaan van een grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Daarover voert zij aan dat het plangebied behoort tot het gebiedstype "landbouw/buitengebied" zoals omschreven in het "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand Nota geluidsbeleid" van 17 januari 2008 (hierna: gemeentelijk geluidbeleid). Voor dit gebiedstype hanteert het gemeentelijk geluidbeleid een ambitiewaarde van 45 dB(A) voor bedrijfsmatige activiteiten. Dat het in dit geval noodzakelijk is om van deze ambitiewaarde af te wijken heeft de raad niet gemotiveerd, zo heeft Manege De Lourenshoeve B.V. op de zitting toegelicht. De raad had dan ook de ambitiewaarde van 45 dB(A) moeten hanteren, die overigens ook overeenkomt met de richtwaarde van 45 dB(A) die de VNG-brochure hanteert voor het gebiedstype "rustig buitengebied".
14.1.  De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 2.1 van het akoestisch onderzoek staat dat voor de beoordeling van de geluidniveaus aansluiting is gezocht bij de normen uit het gemeentelijk geluidbeleid en de VNG-brochure. De raad gaat er op basis van deze toetsingskaders van uit dat de etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 50 dB(A) mag bedragen.
14.2.  Over het betoog dat ten onrechte is uitgegaan van 50 dB(A) etmaalwaarde op grond van het gemeentelijk geluidbeleid, overweegt de Afdeling als volgt. In het gemeentelijk geluidbeleid is het grondgebied van de gemeente, op basis van functioneel gebruik van de ruimte, opgedeeld in een aantal typen gebieden. Voor ieder type gebied zijn ambitiewaarden en grenswaarden vastgelegd voor de geluidbelasting die veroorzaakt wordt door bedrijven en door wegverkeer. Deze waarden gelden voor gevoelige objecten, waaronder woningen. Partijen zijn het erover eens dat het plangebied is gesitueerd binnen een gebied dat in het gemeentelijk geluidbeleid is getypeerd als "landbouw/buitengebied". Voor dit gebiedstype wordt voor geluid afkomstig van bedrijven gestreefd naar de geluidklasse "rustig" wat overeenkomt met een etmaalwaarde van ten hoogste 45 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Als bovengrens geldt de geluidklasse "redelijk rustig" wat overeenkomt met een etmaalwaarde van ten hoogste 50 dB(A). In het gemeentelijk geluidbeleid staat dat de bovengrens de maximaal mogelijke afwijking van de ambitiewaarde weergeeft indien dat noodzakelijk is.
De Afdeling constateert dat de raad niet heeft toegelicht waarom een afwijking van de ambitiewaarde van 45 dB(A) in dit geval noodzakelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dus ten onrechte niet gemotiveerd dat voor de beoordeling van de geluidniveaus in het kader van het gemeentelijk geluidbeleid kon worden uitgegaan van een etmaalwaarde van 50 dB(A). Dat betekent dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd.
Het betoog slaagt in zoverre.
14.3.  De Afdeling overweegt verder dat de enkele omstandigheid dat de etmaalwaarde van 45 dB(A) als bedoeld in het gemeentelijk geluidbeleid overeenkomt met de etmaalwaarde van 45 dB(A) behorende bij het omgevingstype "rustig buitengebied" als bedoeld in de VNG-brochure, nog niet betekent dat de raad voor de beoordeling van de geluidniveaus in het kader van de VNG-brochure ten onrechte is uitgegaan van een etmaalwaarde van 50 dB(A). Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3514, onder 14.1, heeft overwogen, heeft de raad er bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwe planologische mogelijkheden van uit kunnen gaan dat sprake is van een "gemengd gebied" en de daarbij behorende geluidnorm van 50 dB(A) etmaalwaarde als bedoeld in de VNG-brochure.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
-         representatieve bedrijfssituatie [manege]
15.     De Afdeling begrijpt het betoog van Manege De Lourenshoeve B.V. zo, mede gezien het verhandelde ter zitting, dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte wordt uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie van [manege], en niet van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel. In dat verband wijst Manege De Lourenshoeve B.V. op de omstandigheid dat de bronposities in het rekenmodel niet overeenkomen met de geluidbronnen zoals die zijn weergegeven op de plattegrond van het [locatie 3], zoals weergegeven in figuur 2-1 van het akoestisch onderzoek.
15.1.  De Afdeling stelt voorop dat de raad bij het onderzoek naar geluid mag uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3915, onder 4.2).
In hoofdstuk 4 van het akoestisch onderzoek staat dat als representatieve bedrijfssituatie is aangemerkt de bedrijfssituatie die meer dan 12 dagen per jaar kan voorkomen en waarmee de maximale geluidbelasting ter plaatse van de rekenpunten wordt verwacht. De raad heeft hierover toegelicht dat de bronposities in het rekenmodel zijn gesitueerd op de plaatsen waar de activiteiten voornamelijk zullen plaatsvinden. Over de door Manege De Lourenshoeve B.V. genoemde discrepantie tussen de bronposities in het rekenmodel en de geluidbronnen zoals die zijn weergegeven op de plattegrond van het [locatie 3], zoals weergegeven in figuur 2-1, wijst de Afdeling erop dat de bronposities in het rekenmodel dichterbij de recreatiewoningen zijn gesitueerd dan in figuur 2-1 het geval is. Bovendien leidt deze discrepantie niet tot een lager berekende geluidbelasting dan wanneer zou zijn uitgegaan van de geluidbronnen zoals weergegeven op de plattegrond. De geluidbronnen in figuur 2-1 zijn namelijk op een grotere afstand geprojecteerd dan op deze plattegrond. De Afdeling ziet op grond van wat is aangevoerd daarom niet in dat niet van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden is uitgegaan en de raad om die reden niet van het akoestisch onderzoek heeft mogen uitgaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
-         muziekgeluid
16.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat het onwaarschijnlijk is dat ter plaatse van de recreatiewoningen de etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet zal worden overschreden. Zij wijst erop dat in het akoestisch onderzoek staat dat muziekgeluid afkomstig van [manege] niet duidelijk hoorbaar mag zijn bij de woningen van derden, maar dat dit niet mogelijk is omdat de recreatiewoningen op 60 m van het [locatie 3] liggen. Bovendien verduidelijkt het akoestisch onderzoek niet wanneer muziekgeluid duidelijk hoorbaar is. Dat het muziekgeluid niet hoorbaar mag zijn, is bovendien ook niet in de planregels geborgd. Tot slot stelt Manege De Lourenshoeve B.V. dat de muziekcorrectie van 10 dB(A) ten onrechte niet bij de recreatiewoningen is toegepast. Als dat wel zou zijn gedaan dan had dat bij de recreatiewoningen tot een overschrijding van de etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geleid.
16.1.  Over het betoog dat de muziekcorrectie van 10 dB(A) ten onrechte niet is toegepast voor de recreatiewoningen, overweegt de Afdeling als volgt.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) wordt, voor zover hier van belang, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van door een inrichting veroorzaakte geluidhinder vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding). Volgens de Handleiding bedraagt de muziekcorrectie 10 dB(A). De regels in het Activiteitenbesluit zijn echter uitsluitend van toepassing op geluidgevoelige gebouwen. Gelet op de definitie van de begrippen geluidgevoelige gebouwen in het Activiteitenbesluit wordt daarmee aangesloten bij de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat een recreatiewoning in beginsel geen geluidgevoelig gebouw is in de zin van de Wgh. Aan recreatiewoningen komt daarom op grond van het Activiteitenbesluit niet dezelfde mate van bescherming tegen geluidhinder toe als aan reguliere woningen. Nu het Activiteitenbesluit niet van toepassing is op de recreatiewoningen, heeft de raad de muziekcorrectie van 10 dB(A) niet hoeven toepassen voor de recreatiewoningen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
16.2.  Zoals hiervoor is overwogen was de raad op grond van het Activiteitenbesluit niet gehouden om voor recreatiewoningen dezelfde normen te hanteren als voor reguliere woningen. Dit laat onverlet dat de raad, gelet op artikel 3.1 van de Wro, bij het vaststellen van het plan de gevolgen van de activiteiten van [manege] voor het verblijfsklimaat ter plaatse van de recreatiewoningen moet betrekken bij de belangenafweging en dat hij moet onderbouwen dat de activiteiten van [manege] niet zullen leiden tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse. Dit heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet gedaan. Anders dan waarvan de raad blijkens het op de zitting ingenomen standpunt van uitgaat, worden de recreatiewoningen niet indirect beschermd door de voor de reguliere woningen geldende geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit. Dit komt omdat de recreatiewoningen dichter bij de speakers op het terrein van [manege] zijn gelegen dan de reguliere woningen. De raad had daarom moeten beoordelen welk beschermingsniveau aan de recreatiewoningen toekomt. Omdat de raad dit niet heeft gedaan is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt in zoverre.
16.3.  Aan de beoordeling van de beroepsgrond dat in de planregels ten onrechte niet is geborgd dat het muziekgeluid niet hoorbaar mag zijn, komt de Afdeling pas in de einduitspraak toe. Omdat hiervoor onder 16.2 is overwogen dat de raad niet heeft beoordeeld welk beschermingsniveau toekomt aan de recreatiewoningen, kan de Afdeling niet beoordelen of in de planregels ten onrechte geen geluidgrenswaarden zijn opgenomen voor het recreatieterrein.
-         bronvermogen vrachtwagens
17.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat bij de berekening van de piekgeluiden afkomstig van optrekkende of remmende vrachtwagens een onjuist bronvermogen is gehanteerd. Uitgegaan had moeten worden van een bronvermogen van 108-110 dB(A) in plaats van 107 dB(A).
17.1.  De raad stelt dat in het akoestisch onderzoek, in overeenstemming met de publicatie in het blad Geluid (maart 2013) "Geluidsvermogen van vrachtwagens bij lage snelheden", met een bronvermogen voor vrachtwagens van 107 dB(A) is gerekend. Volgens het akoestisch onderzoek is daarbij uitgegaan van een worst case situatie door het hoogste bronvermogen te hanteren dat hoort bij zware vrachtwagens. Ook kunnen vrachtwagens gezien de verkeerssituatie alleen zeer rustig wegrijden. In wat Manege De Lourenshoeve B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat van een onjuist bronvermogen voor vrachtwagens is uitgegaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
-         bronvermogen stemgeluid recreanten
18.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat bij de berekening van de piekgeluiden afkomstig van het stemgeluid van recreanten een onjuist bronvermogen is gehanteerd. Uitgegaan had moeten worden van een bronvermogen van 108 dB(A) in plaats van 100 dB(A).
18.1.  In paragraaf 5.1 van het akoestisch onderzoek staat dat voor het bronvermogen voor stemgeluid is uitgegaan van literatuurwaarden. Voor luid spreken op een rustig en gemiddeld terras is uitgegaan van 70 dB(A). In paragraaf 5.4 van het akoestisch onderzoek staat dat bij roepen het bronvermogen voor de maximale A-gewogen geluidniveaus 30 dB(A) hoger is dan normaal spreken en dat het maximaal bronvermogen dan 100 dB(A) bedraagt. De in het akoestisch onderzoek toegelichte wijze waarop de bronvermogens van stemgeluid zijn bepaald, komt de Afdeling niet onjuist voor. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de raad in het verweerschrift heeft toegelicht dat hard gillen en schreeuwen zich in de nachtperiode bij elk horecabedrijf kan voordoen en overal zal leiden tot een overschrijding. Hard gillen en schreeuwen maakt volgens de raad geen onderdeel uit van de normale bedrijfssituatie. In wat Manege De Lourenshoeve B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat van een onjuist bronvermogen voor stemgeluid is uitgegaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
-         conclusie
19.     Gelet op het voorgaande is het akoestisch onderzoek op een aantal punten gebrekkig. Aan het slot van de uitspraak onder 28 gaat de Afdeling in op wat dit betekent voor het plan.
Geluidbelasting ter plaatse van de bedrijfswoning en de recreatiewoningen
20.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat geen aanvaardbaar verblijfsklimaat bij de recreatiewoningen kan worden gegarandeerd als gevolg van het plan, omdat de raad ten onrechte heeft volstaan met de conclusie dat aan de richtwaarden van de VNG-brochure is voldaan. Daarnaast betoogt Manege De Lourenshoeve B.V. dat het gebruik van de in- en uitrit van het perceel [locatie 1] tot geluidoverlast bij de bedrijfswoning aan de Flierdijk 1 zal leiden.
20.1.  Gelet op de samenhang met de hiervoor onder 13.5, 14.2 en 16.2 gegeven oordelen, zal pas in de einduitspraak een oordeel kunnen worden gegeven over het betoog van Manege De Lourenshoeve B.V. over de aanvaardbaarheid van het verblijfsklimaat bij de recreatiewoningen. Dit betoog hangt namelijk, onder andere, nauw samen met het beschermingsniveau dat de raad aan de recreatiewoningen wenst toe te kennen. Voor het betoog dat het gebruik van de in- en uitrit tot geluidoverlast bij de bedrijfswoning zal leiden geldt, gelet op de samenhang met de hiervoor onder 13.5 en 14.2 gegeven oordelen, hetzelfde. Dat betoog hangt namelijk onder andere nauw samen met de uitgangspunten en de resultaten van het akoestisch onderzoek.
Cameratoezicht
21.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat in artikel 5.3.3 van de planregels ten onrechte geen waarborg is opgenomen over het houden van cameratoezicht op arriverende en vertrekkende bezoekers bij Adventure Point. In dat verband wijst zij erop dat in het akoestisch onderzoek staat dat er camera's bij het parkeerterrein geplaatst moeten worden om toe te zien op luidruchtig gedrag.
21.1.  De Afdeling stelt vast dat aan het noordwestelijke deel van de gronden van het perceel aan de [locatie 1] de bestemming "Recreatie" en de functieaanduiding "parkeerterrein" is toegekend.
Artikel 5.3.3 van de planregels luidt:
"Een gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' als parkeerterrein is uitsluitend toegestaan indien het personeel en/of de exploitant van het bedrijf door de exploitant is geïnstrueerd om luid schreeuwen van bezoekers te voorkomen en de exploitant en/of het personeel direct maatregelen treft in geval van luid schreeuwen, bestaande uit het aanspreken van de bezoekers en bij herhaling (na de eerste keer waarschuwen) het direct verwijderen van de bezoekers van het parkeerterrein. Er is sprake van luid schreeuwen indien het maximaal A-gewogen geluidniveau ter plaatse van woningen van derden als gevolg van stemgeluid binnen het plangebied hoger is dan 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode of 60 dB(A) in de nachtperiode."
21.2.  Naar het oordeel van de Afdeling is met artikel 5.3.3 van de planregels voldoende geborgd dat het gebruik van het parkeerterrein alleen is toegestaan als toezicht wordt gehouden op schreeuwende bezoekers op het parkeerterrein van Adventure Point aan de [locatie 1]. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het personeel van Adventure Point direct maatregelen dient te treffen in geval van luid schreeuwende bezoekers. Dat daarbij niet is bepaald dat er camera's bij het parkeerterrein geplaatst moeten worden om toe te zien op luidruchtig gedrag van bezoekers doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt niet.
Toegestane activiteiten klimbos
22.     Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels rechtsonzeker is. Het is volgens haar onvoldoende duidelijk wat de woorden "en andere daarmee qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteiten" betekenen. Daardoor is het op voorhand niet duidelijk welke activiteiten ter plaatse van het klimbos zijn toegestaan.
22.1.  Aan een deel van de gronden van het perceel [locatie 1] met de bestemming "Bos" is de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - klimbos" toegekend.
Artikel 4.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klimbos' dagrecreatie in de vorm van een klimbos, lasergamen, archery tag en andere daarmee qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteiten;
[…]"
22.2.  Voor zover Manege De Lourenshoeve B.V. betoogt dat de zinsnede "en andere daarmee qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteiten" in artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels rechtsonzeker is, overweegt de Afdeling dat wat Manege De Lourenshoeve B.V. daarover aanvoert hiertoe geen aanleiding geeft. Door het opnemen van de zinsnede "en andere daarmee qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteiten" ontstaat een zekere mate van flexibiliteit in de toegestane gebruiksmogelijkheden binnen de definitie "dagrecreatie". Die flexibiliteit is naar het oordeel van de Afdeling niet zo ruim dat artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat het gaat om activiteiten die qua ruimtelijke uitstraling naar hun aard, omvang en intensiteit vergelijkbaar zijn met de activiteiten zoals omschreven in artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels rechtsonzeker is.
Het betoog slaagt niet.
Overlast
23.     Tot slot overweegt de Afdeling dat Manege De Lourenshoeve B.V. niet heeft onderbouwd waarom de ruime horecamogelijkheden en de aanwezigheid van bezoekers van Adventure Point buiten openingstijden leiden tot een aantasting van het verblijfsklimaat bij de recreatiewoningen. Voor zover zij doelen op verstoring van de openbare orde door de bezoekers van Adventure Point die na 22:00 uur terugkomen van een activiteit, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van een bestemmingsplan wordt uitgegaan van regulier gebruik. Verstoring van de openbare orde is een kwestie van handhaving die niet aan de orde is in de procedure tegen het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
24.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
25.     Het beroep van de VvE is niet-ontvankelijk.
26.     Voor [appellant sub 1] en de VvE is deze uitspraak een einduitspraak, zodat hiermee hun procedure bij de Afdeling ten einde komt.
Proceskosten en griffierecht
27.     De raad hoeft geen proceskosten van [appellant sub 1] en de VvE te vergoeden. In de einduitspraak zal over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht van Manege De Lourenshoeve B.V. worden beslist.
Bestuurlijke lus
28.     Het besluit tot vaststelling van het plan is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb in de gelegenheid te stellen om de gebreken te herstellen. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 24 weken na verzending van deze tussenuitspraak de onder 13.5, 14.2 en 16.2 vermelde gebreken in het besluit van 15 februari 2022 te herstellen. Dit kan door, zo nodig met een aanvullend onderzoek, alsnog deugdelijk te motiveren dat geen onaanvaardbare geluidhinder optreedt bij de recreatiewoningen.
29.     De raad moet de Afdeling en Manege De Lourenshoeve B.V. de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van Vereniging van Eigenaren "Vakantiepark de Lourenshoeve" niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond;
III.      draagt de raad van de gemeente Twenterand op:
- om binnen 24 weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van de overwegingen 13.5, 14.2 en 16.2, de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Twenterand van 15 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand PH [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]" te herstellen, en
- de Afdeling en Manege De Lourenshoeve B.V. de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. N.H. van den Biggelaar en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
884-1091