202303850/1/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Werf aan den IJssel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 21 februari 2025 behandeld, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant], [appellant A], [appellant B] en [appellant C], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Lamkadmi, mr. M. de Hek en S. Schroots, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 26 oktober 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plangebied bevindt zich ten noordwesten van het centrum van Krimpen aan den IJssel en wordt begrensd door de rivier de Hollandsche IJssel aan de noordzijde en de IJsseldijk aan de zuidzijde. Het plan voorziet in de transformatie van de voormalige scheepswerf "Werf van Duyvendijk" naar een locatie voor woningbouw.
In het noordoosten van het plangebied wordt de bouw van een appartementengebouw met 52 appartementen en bijbehorende parkeergarage mogelijk gemaakt. Het plan voorziet daarbij in verschillende bouwhoogtes met een maximum van 23 m, aflopend in hoogte van noord naar zuid.
3. Aan de overzijde van de rivier de Hollandsche IJssel ligt de Dorpsstraat in Capelle aan den IJssel. [appellant] en anderen zijn eigenaren en bewoners van de woningen die zijn gelegen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7], en keren zich tegen de voorziene ontwikkelingen. Hun woningen liggen op een afstand van ten minste 100 m tot het plangebied. [appellant] en anderen komen hoofdzakelijk in beroep omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beoordeling van het beroep
Bouwvolume, toegespitst op de bouwhoogte
5. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de in het plan voorziene bouwmassa. In het bijzonder richten zij zich tegen de toegestane bouwhoogte van het meest noordelijk gelegen deel van het appartementengebouw van 23 m. Zij voeren in dat verband verschillende beroepsgronden aan. Zo past de bouwhoogte volgens hen niet bij het dorpse karakter van Krimpen aan den IJssel. Ook vrezen zij voor schaduwhinder en een aantasting van hun privacy en vrije uitzicht op onder meer de lucht en wolken vanuit hun woningen.
5.1. De Afdeling stelt vast dat aan de gronden waarop het appartementengebouw mogelijk wordt gemaakt, de bestemming "Wonen" is toegekend met de aanduiding "parkeergarage". Verder is binnen die bestemming voor een deel van de gronden een bouwvlak opgenomen dat op de verbeelding met stippellijnen is opgedeeld in meerdere vlakken, met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 52" en de maatvoeringen "maximum bouwhoogte: 23 m", "maximum bouwhoogte: 17 m" en "maximum bouwhoogte: 11 m".
5.2. De Afdeling bespreekt de beroepsgronden over de bouwhoogte hieronder eerst afzonderlijk om vervolgens te kunnen beoordelen of de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft de bouwmassa, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
- Dorps karakter
6. [appellant] en anderen betogen dat de voorziene bebouwing niet passend is in het dorpse karakter van Krimpen aan den IJssel. Volgens hen zal een woongebouw met een hoogte van maximaal 23 m sterk uit de toon vallen. Zij wijzen daarbij op paragraaf 3.4.2 van de plantoelichting, waarin volgens hen staat dat het behouden van het dorpse karakter van Krimpen met de groene woonomgeving een belangrijk element uit de "Woonvisie 2020-2030" is.
6.1. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen reden om te oordelen dat de raad de voorziene bebouwing vanwege de bouwmassa, en in het bijzonder de bouwhoogte van 23 m, gelet op het dorpse karakter van Krimpen aan den IJssel, niet mogelijk had mogen maken. De Afdeling betrekt hierbij dat in de Woonvisie geen maximum bouwhoogte is vastgelegd en dat in paragraaf 3.3 van de Woonvisie staat dat wat er gebouwd wordt niet alleen bepaald wordt door de doelen uit de Woonvisie, maar ook moet passen bij de mogelijkheden die de locatie biedt. Daarover heeft de raad toegelicht dat een bouwhoogte van 23 m slechts is voorzien aan een klein gedeelte van het plangebied en dat de ontwikkeling bij de overige bebouwing aan de Hollandsche IJssel past. De Afdeling ziet geen reden om de raad hierin niet te volgen.
Verder acht de Afdeling van belang dat uit de Woonvisie volgt dat de raad niet alleen het dorpse karakter van Krimpen aan den IJssel wenst te behouden, maar dat hij ook wenst te voorzien in het tekort aan woningen in de gemeente. In paragraaf 3.4.2 van de plantoelichting staat hierover dat het plan voorziet in de behoefte aan levensloopbestendige appartementen, waarmee de doorstroom in Krimpen aan den IJssel wordt verbeterd. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad aan het belang bij woningbouw geen doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen. Hierbij acht de Afdeling van belang dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de voorziene bebouwing niet passend is in het dorpse karakter van Krimpen aan den IJssel. Temeer omdat het vorige bestemmingsplan "Kortland" het mogelijk maakte om op maximaal 80% van de locatie van het huidige plangebied bedrijfspanden met een bouwhoogte van 11 m te bouwen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Bezonning
7. [appellant] en anderen betogen dat het appartementengebouw leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder op hun woningen. Hier heeft de raad volgens hen ten onrechte geen onderzoek naar verricht.
7.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3982, onder 5.1, overweegt de Afdeling dat er geen wettelijke normen bestaan die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Maar dit neemt niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging moet plaatsvinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. 7.2. De raad heeft toegelicht dat hij een onderzoek naar de schaduwwerking van het voorziene appartementengebouw op de woningen van [appellant] en anderen, gelet op de grote afstand daartussen en de beperkte hoogte van het voorziene appartementengebouw, niet nodig heeft geacht. Om tegemoet te komen aan de zorgen van [appellant] en anderen heeft de raad alsnog de bezonningsstudie van 9 januari 2024 laten verrichten. Hieruit volgt volgens de raad dat de woningen aan de Dorpsstraat alleen in het najaar gedurende een korte periode, met zonsopkomst en zonsondergang, enige schaduwhinder kunnen ondervinden. [appellant] en anderen hebben dat inhoudelijk niet bestreden, en de Afdeling ziet dan ook geen reden om aan die conclusie te twijfelen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet hierop op het standpunt mogen stellen dat de voorziene bouwhoogte geen onevenredige schaduwwerking zal hebben op de woningen van [appellant] en anderen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Privacy en uitzicht
8. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun privacy en uitzicht. Daarover voeren zij aan dat de toekomstige bewoners en bezoekers van de parkeergarage rechtstreeks zicht hebben op hun woningen en achtertuinen. Ook wijzen zij erop dat de beoogde bebouwing hun zicht op de lucht met wolken wegneemt.
8.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht en de privacy van [appellant] en anderen. De raad heeft hierbij betekenis mogen toekennen aan de afstand van minimaal 100 m tussen de percelen van [appellant] en anderen en de bouwvlakken waarop de appartementen zijn voorzien.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Conclusie bouwvolume, toegespitst op bouwhoogte
9. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft de bouwmassa, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
Waterrecreatie
10. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte waterrecreatie mogelijk maakt. Daarover voeren zij aan dat het onduidelijk is wat onder "watersport" en "recreatief medegebruik" moet worden verstaan. Deze begrippen zijn volgens hen ten onrechte niet gedefinieerd.
10.1. De Afdeling stelt vast dat aan een deel van de gronden van het plangebied de bestemming "Water - 2" is toegekend. Ter plaatse van dat plandeel is ingevolge artikel 5.1, aanhef, onder c en onder e, van de planregels onder meer "watersport" en "recreatief medegebruik" toegestaan.
10.2. De Afdeling stelt vast dat de begrippen "watersport" en "recreatief medegebruik" niet zijn gedefinieerd in de planregels. Ook zijn in de plantoelichting geen aanknopingspunten te vinden voor de wijze waarop deze begrippen moeten worden uitgelegd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1318, onder 5.1, kan voor de betekenis van een begrip, bij gebrek aan aanknopingspunten in het plan en de plantoelichting voor de wijze waarop een in het plan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aansluiting worden gezocht bij wat in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij mag de betekenis, zoals deze in het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" (hierna: Van Dale) is gegeven, worden betrokken. 10.3. Dat het begrip "watersport" niet in de planregels is gedefinieerd wil niet zeggen dat sprake is van een rechtsonzekere situatie. Hierbij betrekt de Afdeling dat het begrip "watersport" in de Van Dale is gedefinieerd als sport te water, bijvoorbeeld zeilen. [appellant] en anderen hebben geen concrete argumenten aangevoerd waarom voor het begrip "watersport" niet kan worden uitgegaan van de gangbare betekenis van dit begrip en waarom dit tot onduidelijkheid zou leiden. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat artikel 5.1, onder c, van de planregels in zoverre rechtsonzeker is.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
10.4. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat op gronden waar "recreatief medegebruik" is toegestaan, alleen een qua ruimtelijke uitstraling beperkte vorm van recreatief medegebruik mogelijk is. Op de zitting heeft de raad erkend dat artikel 5.1, aanhef en onder e, van de planregels deze beperking niet bevat, en in zoverre dus niet regelt wat is beoogd.
Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
Geluid
11. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun akoestisch woon- en leefklimaat. In dat verband wijzen zij op de mogelijke geluidhinder als gevolg van de met het plan mogelijk gemaakte waterrecreatie en horeca. Ook vrezen zij voor geluidoverlast als gevolg van hangjongeren in het plangebied. Volgens [appellant] en anderen is er ten onrechte geen akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen.
11.1. De Afdeling stelt vast dat aan een deel van de gronden in het plangebied de bestemming "Gemengd" is toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' met daaraan ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel met een oppervlakte van maximaal 400 m2 bvo. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn daarnaast ter plaatse van de aanduiding "horeca" ook horecabedrijven tot en met categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, met een oppervlakte van maximaal 400 m2 toegestaan.
11.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de richtafstand van de "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 voor geluid in dit geval 10 m is en dat de kortste afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming waarbinnen horeca mogelijk is en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woningen van [appellant] en anderen die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is, ruim 100 m is. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onderzoek had moeten doen naar de geluidbelasting bij de woningen van [appellant] en anderen. Ook de gevreesde overlast veroorzaakt door waterrecreanten of hangjongeren leidt niet tot een ander oordeel. Dit betreft een kwestie van handhaving die in deze procedure niet ter beoordeling staat. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1802, onder 5.2. Het betoog slaagt niet.
Waardevermindering
12. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen zo dat zij vrezen dat het bestemmingsplan tot waardevermindering van hun woningen zal leiden.
12.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Veiligheid toekomstige waterrecreanten op de Hollandsche IJssel
13. [appellant] en anderen vrezen dat het scheepvaartverkeer op de Hollandsche IJssel leidt tot onveilige situaties voor de veiligheid van toekomstige waterrecreanten op de Hollandsche IJssel. De raad heeft de mogelijke veiligheidsrisico's daarvan ten onrechte niet onderzocht.
13.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
13.2. Het betoog over de gevolgen van het plan voor de veiligheid van de waterrecreanten op de Hollandsche IJssel heeft geen betrekking op het eigen belang van [appellant] en anderen, dat is gelegen in de bescherming van hun woon- en leefklimaat. Dat [appellant] en anderen direct aan de Hollandsche IJssel wonen, is niet voldoende om mogelijke veiligheidsrisico's op deze rivier als eigen belang te beschouwen. De Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond.
Conclusie
14. Gelet op wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het artikel 5.1, onder e, van de planregels betreft, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
15. Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door artikel 5.1, onder e, van de planregels aan te passen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft verklaard dat hij zich kan vinden in een aanpassing van artikel 5.1 van de planregels waarmee wordt bereikt dat binnen de bestemming "Water - 2" de mogelijkheid voor recreatief medegebruik is beperkt tot extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag op de ruimte leggen.
16. Artikel 5.1, onder e, van de planregels komt als volgt te luiden:
"e. extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag op de ruimte leggen;"
17. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
18. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel van 20 april 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Werf aan den IJssel", voor zover het betreft artikel 5.1, onder e, van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 5.1, onder e, van de planregels als volgt komt te luiden: "e. extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag op de ruimte leggen;"
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat het onderdeel III betreft in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Buskermolen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
896-1091