ECLI:NL:RVS:2025:2048

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202307238/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan wijziging bestemming Agrarisch-Paardenhouderij naar Maatschappelijk-Kinderdagverblijf en overgangsrechtelijke bepaling

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant A] en [appellant B] en de raad van de gemeente Land van Cuijk. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 29 juni 2023, waarbij een bestemmingsplan is vastgesteld dat onder andere voorziet in een wijziging van de bestemming van 'Agrarisch-Paardenhouderij' naar 'Maatschappelijk-Kinderdagverblijf'. Daarnaast is er een overgangsrechtelijke bepaling opgenomen die het gebruik van gronden voor het parkeren van één transportmiddel van het grondverzetbedrijf van de inwonende zoon van [appellant A] en [appellant B] regelt. De appellanten zijn het niet eens met deze bepaling en hebben beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 hebben de appellanten hun bezwaren toegelicht, waarbij zij specifiek de inhoud van de overgangsrechtelijke bepaling in artikel 14.2, onder e, van de planregels aan de orde stelden. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bepaling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat deze voortvloeit uit een 'Gentlemen’s Agreement' met de appellanten. De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat de raad de overgangsrechtelijke bepaling terecht heeft opgenomen in het bestemmingsplan en de belangen van omwonenden in acht heeft genomen. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307238/1/R2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Sambeek, gemeente Land van Cuijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Land van Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 maart 2025, waar [appellant A], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat in Twello, en de raad, vertegenwoordigd door J.W. Hendriks-Oosterhoff en J.W.P. Lubbering, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is op 7 juli 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie] in Sambeek en zijn initiatiefnemers van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in een wijziging van de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" naar "Maatschappelijk-Kinderdagverblijf" en maakt opslag als nevenactiviteit mogelijk. Ook heeft de raad een overgangsrechtelijke bepaling voor het gebruik van gronden opgenomen voor het parkeren van één transportmiddel van het grondverzetbedrijf van de inwonende zoon van [appellant A] en [appellant B], [persoon] [appellant A]. [appellant A] en [appellant B] zijn het alleen niet eens met de inhoud van deze overgangsrechtelijke bepaling. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] bevestigd dat hun beroep specifiek is gericht tegen de inhoud van de overgangsrechtelijke bepaling in artikel 14.2, onder e, van de planregels.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Hoe luidt de overgangsrechtelijke bepaling?
4.       In artikel 14.2, onder e, van het bestemmingsplan is bepaald dat het gebruik (het parkeren van één transportmiddel van het grondverzetbedrijf van de zoon, als het gaat om woon-werkverkeer) aan de [locatie] in Sambeek mag worden voortgezet. Als de zoon daar niet meer in het bevolkingsregister ingeschreven staat, is het strijdige gebruik niet meer toegestaan.
Heeft de raad deze overgangsrechtelijke bepaling mogen opnemen in het bestemmingsplan?
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad het bestemmingsplan in zoverre heeft vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hierover voeren zij aan dat de raad de overgangsrechtelijke bepaling voor het parkeren van één transportmiddel van het grondverzetbedrijf niet als zodanig heeft mogen opnemen in het bestemmingsplan. [appellant A] en [appellant B] willen namelijk een verruiming van deze bepaling, zodat meer transportmiddelen van het grondverzetbedrijf bij hun huis geparkeerd mogen worden. Ook voeren zij aan dat de overgangsrechtelijke bepaling niet ruimtelijk relevant is, omdat het gaat over een persoon.
5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bepaling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze bepaling vloeit voort uit een ‘Gentlemen’s Agreement’. Daarin heeft de gemeente met [appellant A], [appellant B] en hun zoon afspraken gemaakt om te komen tot een legale situatie. De raad heeft daarbij toegelicht dat het eerder aanwezige grondverzetbedrijf illegaal gevestigd was op het betreffende adres en dat daartegen handhavend is opgetreden. Verder heeft de raad op de zitting toegelicht dat deze bepaling specifiek is opgenomen om tegemoet te komen aan de zoon, zodat hij één transportmiddel van zijn grondverzetbedrijf kan parkeren bij zijn huidige woonadres voor woon-werkverkeer.
5.2.    De raad heeft de overgangsrechtelijke bepaling dat de zoon van [appellant A] en [appellant B] één transportmiddel van zijn grondverzetbedrijf bij zijn woonadres kan parkeren mogen opnemen in het bestemmingsplan. De raad heeft zich namelijk op het standpunt mogen stellen dat een verruiming van de bepaling niet wenselijk is, mede gelet op de belangen van omwonenden en in het licht van het eerdere handhavend optreden van het college op verzoek van die omwonenden. Daarnaast heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de bepaling voortvloeit uit het ‘Gentlemen’s Agreement’ waarmee [appellant A], [appellant B] en ook hun zoon akkoord zijn gegaan. Zoals de raad op zitting terecht heeft toegelicht gaat de bepaling over het gebruik van de gronden en is het daarom ruimtelijk relevant. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de bepaling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening slaagt daarom niet.
Conclusie
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
638-1135