202301622/1/A3.
Datum uitspraak: 28 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2023 in zaak nr. 22/4702 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Openbare zitting gehouden op 28 april 2025 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W. den Ouden, voorzitter
griffier: mr. L.E.E. Konings
Verschenen:
[appellant];
De minister, vertegenwoordigd door mr. M. Moddejonge en M.T.R. de Kroon;
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 27 februari 2023 van de rechtbank MiddenNederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 26 augustus 2022 ongegrond heeft verklaard.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak;
Gronden:
De minister heeft geweigerd de registratie van [appellant] met parketnummer […] te verwijderen uit de justitiële documentatie. Het gaat om een vervolging en veroordeling van [appellant] op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr).
Ten tijde van het nemen van het besluit waren de geregistreerde justitiële gegevens feitelijk niet onjuist. [appellant] is namelijk vervolgd en ten tijde van het besluit is een strafbeschikking opgelegd geweest. Dat [appellant] na het besluit is vrijgesproken, maakt de registratie van de vervolging en veroordeling achteraf bezien ook niet onjuist. Dat deze gegevens werden verwerkt, is in overeenstemming met de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. De vrijspraak is inmiddels overigens als justitieel gegeven aan de registratie toegevoegd.
De rechtbank heeft in overweging 7 van haar uitspraak geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De Afdeling volgt dit oordeel van de rechtbank. De situatie van voormalig minister Grapperhaus en de situatie van [appellant] zijn niet gelijk. Hun registraties in de justitiële documentatie zijn gebaseerd op verschillende strafbare feiten, namelijk een overtreding als bedoeld in artikel 443 van het WvSr, onderscheidenlijk een misdrijf als bedoeld in artikel 184 van het WvSr. De wetgever heeft gelet op artikel VIIa van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 er bewust voor gekozen niet alle registraties in de justitiële documentatie die gerelateerd zijn aan covid-19-maatregelen te verwijderen.
De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd over het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering de registratie te verwijderen een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zijn grondrechten. Er is namelijk een wettelijke grondslag voor de registratie van deze justitiële gegevens en die registratie is noodzakelijk met het oog op een goede strafrechtspleging (artikel 2 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, gelezen in samenhang met het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens).
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Konings
Griffier
612