ECLI:NL:RVS:2025:2004

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
202500588/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bedrijfsunits in Emmen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen op 23 december 2021 een omgevingsvergunning verleend aan Boxkoning B.V. voor het plaatsen van 44 bedrijfsunits aan de Waanderweg 176 in Emmen. Een bezwaar van de verzoeker tegen dit besluit werd op 20 december 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Nederland constateerde echter bij tussenuitspraak op 2 juli 2024 een gebrek in het besluit van 20 december 2022 en gaf het college de kans om dit gebrek binnen zes weken te herstellen. Op 9 september 2024 trok het college het eerdere besluit in en verklaarde het bezwaar van de verzoeker opnieuw ongegrond, met een aanvulling van de motivering. De rechtbank verklaarde op 27 december 2024 het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk voor het besluit van 20 december 2022 en ongegrond voor het besluit van 9 september 2024. De verzoeker ging in hoger beroep en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 22 april 2025, waar het college vertegenwoordigd was door C. Post en mr. K. Croezen. De voorzieningenrechter heeft op 7 mei 2025 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen geding meer was na de uitspraak in hoger beroep.

Uitspraak

202500588/2/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Emmen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 27 december 2024 in zaak nr. 23/1215 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2021 heeft het college aan Boxkoning B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van 44 bedrijfsunits aan de Waanderweg 176 in Emmen.
Bij besluit van 20 december 2022 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 2 juli 2024 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank een gebrek in het besluit van 20 december 2022 geconstateerd, en het college in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak dit gebrek te herstellen met inachtneming van de in de tussenuitspraak gemaakte overwegingen en aanwijzingen.
Bij besluit van 9 september 2024 heeft het college het besluit van 20 december 2022 ingetrokken, het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van 23 december 2021 opnieuw ongegrond verklaard, en dat besluit in stand gelaten met een aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 27 december 2024 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard voor zover het was gericht tegen het besluit van 20 december 2022 en ongegrond verklaard voor zover het was gericht tegen het besluit van 9 september 2024.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 22 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door C. Post en bijgestaan door mr. K. Croezen, advocaat in Groningen, is verschenen. Verder is op de zitting Boxkoning B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:1997, heeft de Afdeling op het hoger beroep beslist. Daarom is er geen sprake meer van een geding. Gelet hierop moet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Tricoli, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Tricoli
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
1103