202305937/3/A3.
Datum beslissing: 2 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
[verzoekster] heeft bij e-mail verzocht om wraking van staatsraden mr. N. Verheij (hierna: de voorzitter), mr. G.O. Veldhuizen en mr. M. den Heyer (hierna: de rapporteur) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202305937/1/A3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben schriftelijke reacties ingediend.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 25 april 2025, waar [verzoekster] is verschenen. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Gronden voor verzoek om wraking
2. [verzoekster] heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat, als gevolg van de door de staatsraden genomen procedurele beslissingen en de gang van zaken op de zitting van 19 maart 2025, de staatsraden bij haar de indruk hebben gewekt vooringenomen te zijn. Zij betoogt dat zij niet al haar argumenten naar voren kon brengen en dat de staatsraden onvoldoende hebben gedaan om haar gebrek aan professionele rechtsbijstand te compenseren. Over het gedrag van de staatsraden op zitting betoogt zij dat zij suggestieve vragen stelden, dat zij werd onderbroken en dat de voorzitter geërgerd en ongeïnteresseerd reageerde op de bijdragen van haar en haar partner. Ook hebben de staatsraden volgens [verzoekster] de zaak onvolledig behandeld, hebben zij belangrijk bewijsmateriaal genegeerd en hebben zij gebruik gemaakt van bewijs dat al formeel was ingetrokken.
2.1. [verzoekster] betoogt verder dat zij onvolledig is ingelicht over de spoedbehandeling van de zaak. Pas op zitting wist zij dat deze spoedbehandeling werd gevolgd, waardoor zij haar voorbereiding niet hierop kon aanpassen. Verder wijst zij op de afwijzing van haar verzoek om heropening van het onderzoek. Dat dit verzoek zonder motivering is afgewezen, versterkt volgens [verzoekster] de indruk van vooringenomenheid. Tot slot wijst zij op de eerdere betrokkenheid van de rapporteur bij de rechtbank Midden-Nederland, wat volgens haar de schijn van vooringenomenheid heeft doen ontstaan.
Het verloop van de zitting van 19 maart 2025
3. Op grond van artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
3.1. Naar oordeel van de Afdeling levert het handelen van de staatsraden op zitting geen zwaarwegende aanwijzing op voor de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2025 blijkt dat [verzoekster] in de gelegenheid is gesteld om haar standpunten nader toe te lichten en vragen te beantwoorden. Zij heeft op de standpunten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) kunnen reageren en slotopmerkingen gemaakt voordat de behandeling van het onderzoek ter zitting is gesloten. Dat [verzoekster] daarbij naar eigen zeggen niet de ruimte kreeg om haar volledige verhaal te doen, maakt nog niet dat sprake is van vooringenomenheid. De voorzitter heeft in zijn schriftelijke reactie beaamd dat hij [verzoekster] een aantal keer heeft gevraagd de vragen te beantwoorden, maar heeft terecht aangegeven dat het zijn taak is als voorzitter om de voortgang van de zitting te bewaken. Die taak is in de kern neergelegd in artikel 8:61, eerste lid, van de Awb. De Afdeling maakt uit het proces-verbaal niet op dat [verzoekster] op een dusdanige manier is onderbroken dat hieruit vooringenomenheid blijkt. Ook volgt hieruit niet dat de staatsraden haar als partij zonder professionele rechtsbijstand hebben behandeld op een manier waaruit vooringenomenheid blijkt.
3.2. Dat volgens [verzoekster] de staatsraden het college onvoldoende kritisch hebben bevraagd en daarbij stukken die zij belangrijk vindt niet hebben betrokken, betekent ook niet dat sprake is van vooringenomenheid. De Afdeling wijst erop dat de vraagstelling tijdens de behandeling op een zitting vooral is bedoeld voor opheldering van wat de Afdeling nog niet duidelijk is. Het oordeel van de rechter over een zaak is gebaseerd op het procesdossier en wat op zitting is besproken. Als bepaalde onderwerpen of stukken, zoals in dit geval het stuk waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat aan haar een ligplaatsvergunning is verleend, niet zo uitgebreid op zitting worden behandeld als een partij wenselijk vindt, wil dat dus niet zeggen dat die niet worden betrokken bij het oordeel van de rechter.
3.3. Verder heeft [verzoekster] het gedrag van de staatsraden, met name de volgens haar geërgerde reacties en ongeïnteresseerde houding van de voorzitter, als uitingen van vooringenomenheid ervaren. Dit is echter een subjectief oordeel van [verzoekster]. Zonder concrete aanvullende aanknopingspunten, die ontbreken, kan dit subjectieve gevoel niet tot het oordeel leiden dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Procesbeslissingen
4. In de wrakingsprocedure wordt niet beoordeeld of procedurele beslissingen juist zijn. Daar is het middel van wraking niet voor bedoeld. Procedurele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een verzoek om wraking als die beslissingen op zichzelf of in samenhang bezien, of in samenhang met het verdere handelen van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor (de schijn van) vooringenomenheid van de staatsraad.
4.1. De afwijzing van het verzoek van [verzoekster] tot heropening van het onderzoek is een procesbeslissing. Dat dit verzoek is afgewezen met een korte motivering, levert nog geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid op. Dit geldt ook voor het bespreken van een stuk dat volgens [verzoekster] niet betrokken had mogen worden. Het behoort tot de taakuitoefening van een staatsraad dat hij actief onderzoekt of een zinvolle bespreking van stukken op de zitting kan plaatsvinden.
Versnelde behandeling
5. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij onaangenaam verrast was dat zij er pas op de zitting van 19 maart 2025 achter kwam dat de zaak, op verzoek van het college, met een spoedprocedure werd behandeld. De voorzitter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat de zaak op verzoek van het college inderdaad versneld is behandeld, maar dat [verzoekster] tijdig en correct is uitgenodigd voor de zitting. De Afdeling maakt hieruit op dat de zaak op verzoek van het college eerder op zitting is geplaatst. [verzoekster] heeft voor deze zitting haar verhinderdata opgegeven. Zij is vervolgens bij brief van 28 januari 2025 uitgenodigd voor de zitting van 19 maart 2025. Dat [verzoekster] niet expliciet is geïnformeerd over het verzoek van het college levert, gelet op deze gang van zaken, geen schijn van vooringenomenheid op.
Betrokkenheid van de rapporteur
6. [verzoekster] heeft haar twijfels geuit over de betrokkenheid van de rapporteur bij deze zaak, vanwege zijn eerdere aanstelling als rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Midden-Nederland. De rapporteur heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat, overeenkomstig de regels die de Afdeling daarvoor hanteert, bij zijn aanstelling als staatsraad is bepaald dat hij gedurende de periode van een jaar geen hoger beroepen zou behandelen tegen uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Die periode is inmiddels verstreken. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de betrokkenheid van de rapporteur leidt tot de schijn van vooringenomenheid.
Inhoudelijke aspecten worden niet beoordeeld door de wrakingskamer
7. [verzoekster] heeft in haar wrakingsverzoek en op zitting diverse inhoudelijke aspecten van haar procedure bij de Afdeling aan de orde gesteld. Zoals ook tijdens de zitting is aangegeven, beperkt de opdracht van de wrakingskamer zich tot de beoordeling of de handelingen van de staatsraden blijk geven van vooringenomenheid en mag de wrakingskamer in dat verband alleen de vraag beantwoorden of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Dit is in de kern de wettelijke norm die is opgenomen in artikel 8:15 van de Awb. Aan de behandeling van de betogen van [verzoekster] die betrekking hebben op de inhoud van haar zaak, komt de wrakingskamer daarom niet toe.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Huizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025
987