ECLI:NL:RVS:2025:1992

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
202304184/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding fysiotherapiepraktijk in Dussen

Op 1 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoekers], wonend in Dussen, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena en [partij sub 2], die een omgevingsvergunning heeft verkregen voor de uitbreiding van een fysiotherapiepraktijk. De zaak is ontstaan na een besluit van het college van 29 oktober 2018, waarbij de omgevingsvergunning werd verleend voor het gebruik van een naastgelegen ruimte als fysiotherapiepraktijk, in afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van de verzoekers gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens op 31 juli 2023 opnieuw de omgevingsvergunning verleend, wat aanleiding gaf tot het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig werd geacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat, mocht in de bodemprocedure blijken dat het besluit van 31 juli 2023 niet in stand kan blijven, het gebruik van de nieuwe ruimte kan worden gestaakt zonder onomkeerbare gevolgen voor de verzoekers. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning niet gerechtvaardigd was, gezien de bestaande situatie van geluidshinder van de reeds vergunde fysiotherapiepraktijk.

Uitspraak

202304184/2/R2.
Datum uitspraak: 1 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van:
1.       Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena,
2.       [partij sub 2], wonend in Dussen, gemeente Altena,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West­-Brabant van 21 mei 2023 in zaak nr. 21/732 in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna: [verzoekers]), beiden wonend in Dussen, gemeente Altena,
verzoekers,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een bestaande fysiotherapiepraktijk aan de [locatie 1] in Dussen.
Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2018 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 1 april 2020 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op hun bezwaar te nemen.
Bij besluit van 30 december 2020 heeft het college het bezwaar opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2018 opnieuw onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 21 mei 2023 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 december 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [partij sub 2] hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 31 juli 2023 het bezwaar opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2018 opnieuw onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
[verzoekers] en [partij sub 2] hebben reacties gegeven.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 22 april 2025, waar [verzoekers], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.A.R. van Vuuren, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij sub 2], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, rechtsbijstandverlener te Utrecht, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       [partij sub 2] exploiteert aan de [locatie 2] in Dussen een fysiotherapiepraktijk op de begane grond van een appartementengebouw. Hij heeft een aanvraag ingediend om de fysiotherapiepraktijk uit te breiden naar de naastgelegen ruimte aan de [locatie 1]. Bij het besluit van 29 oktober 2018, gehandhaafd bij het besluit van 30 december 2020, heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van deze ruimte als fysiotherapiepraktijk.
3.       [verzoekers] wonen aan de [locatie 3] op de eerste verdieping en recht boven de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk. Zij hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 30 december 2020, omdat zij geluidhinder ondervinden van de activiteiten in de fysiotherapiepraktijk. Bij de uitspraak van 21 mei 2023 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 december 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op hun bezwaar te nemen.
4.       Bij besluit van 31 juli 2023 heeft het college, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar beslist en de omgevingsvergunning opnieuw verleend. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5.       Het besluit van 31 juli 2023 heeft tot gevolg dat [partij sub 2] over een omgevingsvergunning beschikt op grond waarvan hij de ruimte aan de [locatie 1] mag gebruiken als fysiotherapiepraktijk. Omdat [verzoekers] nog altijd geluidhinder ondervinden, hebben zij de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de omgevingsvergunning wordt geschorst, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Toetsingskader
6.       De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Spoedeisend belang
7.       Het verzoek van [verzoekers] is uitsluitend gericht op de verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van de nieuwe ruimte aan de [locatie 1] als fysiotherapiepraktijk.
7.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt spoedeisend belang. Als in de bodemprocedure namelijk blijkt dat het besluit van 31 juli 2023 niet in stand kan blijven, dan kan het toegestane gebruik worden gestaakt zonder dat er feitelijk onomkeerbare gevolgen voor [verzoekers] zijn ontstaan. Daarnaast acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het gebruik van de nieuwe ruimte van de fysiotherapiepraktijk zo belastend is dat daarmee het treffen van een voorziening hangende de bodemprocedure gerechtvaardigd is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het gebruik van de bestaande vergunde fysiotherapiepraktijk, die zich recht onder de woning van [verzoekers] bevindt, al vele jaren plaatsvindt. Ook betrekt de voorzieningenrechter daarbij dat [verzoekers] met name geluidhinder ondervinden van het gebruik van fitnessapparatuur in de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk. Aangezien de omgevingsvergunning waar het hier om gaat alleen betrekking heeft op de nieuwe ruimte, kan de gevraagde schorsing er hoe dan ook dus niet toe leiden dat, in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure, het voor [verzoekers] geluidoverlast gevende gebruik vanuit de bestaande ruimte van de fysiotherapiepraktijk moet worden gestaakt.
Conclusie
8.       De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025
880-1075