202200138/1/R4.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd in [woonplaats],
appellante,
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2021 heeft de minister het saneringsplan "Noord-Brabant Oost, Fase 1" (hierna: het saneringsplan) vastgesteld en geluidproductieplafonds verlaagd (hierna: het besluit).
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 23 september 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] , bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, advocaat in ‘s-Hertogenbosch, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Tieleman en mr. W.A. Ganesh, vergezeld door [persoon] en ing. M. Pannenkoek, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder a en c, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet blijft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) van toepassing op een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot vaststelling van een saneringsplan totdat dit saneringsplan onherroepelijk is en op een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van de Wm ingediend verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds totdat deze verlaging onherroepelijk is.
Dat betekent dat in dit geval hoofdstuk 11 van de Wm, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing is.
Inleiding
2. Het saneringsplan heeft betrekking op diverse wegvakken van de rijkswegen A2, A50, A59, N65 en A67 in het oostelijk deel van de provincie Noord-Brabant. Het saneringsplan bevat bronmaatregelen en afschermende maatregelen die ertoe leiden dat de geluidproductieplafonds op meerdere referentiepunten langs een aantal van de genoemde rijkswegen moeten worden verlaagd.
3. [appellante] is eigenaar van het nabij de A50 gesitueerd agrarisch bedrijfsperceel Oostelijke [locatie] in Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad. Op dat perceel staat een bedrijfswoning (hierna: de woning) die in het saneringsplan is aangemerkt als saneringsobject. Volgens het saneringsplan is het financieel niet doelmatig om ten behoeve van dit saneringsobject geluidbeperkende maatregelen te treffen.
Het beroep
4. [appellante] betoogt dat de minister bij zijn beslissing om ten behoeve van de woning geen geluidbeperkende maatregel te treffen ten onrechte is voorbijgegaan aan het belang van de bewoners bij een goed woon- en leefklimaat. Volgens [appellante] heeft de minister geen recht gedaan aan dat belang door die beslissing alleen te baseren op een beoordeling van de financiële doelmatigheid. [appellante] voert aan dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat, als het geluidniveau in de buitenruimte bij een woning lager is dan 50 dB. [appellante] stelt dat dit geluidniveau wordt overschreden en dat de minister daarom aanvullende maatregelen had moeten treffen ter bescherming van het woon- en leefklimaat.
4.1. Artikel 11.29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm luidt: "Bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond neemt Onze Minister een geluidbeperkende maatregel niet in aanmerking, indien het treffen daarvan financieel niet doelmatig is met betrekking tot het beperken van de geluidsbelasting van een of meer geluidsgevoelige objecten."
Artikel 11.29, tweede lid, luidt: "Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing, indien de beheerder Onze Minister uitdrukkelijk verzoekt om bij de besluitvorming rekening te houden met een door hem voorgestelde financieel niet doelmatige geluidbeperkende maatregel."
Artikel 11.59, eerste lid, luidt: "Een saneringsplan bevat voor saneringsobjecten de maatregelen die met overeenkomstige toepassing van artikel 11.29 in aanmerking zijn genomen om de geluidsbelasting vanwege de desbetreffende weg of spoorweg bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds op de gevel van de saneringsobjecten te beperken tot de streefwaarde van 60 dB als het een weg betreft of 65 dB als het een spoorweg betreft."
4.2. Uit artikel 11.29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm volgt dat de minister geen geluidbeperkende maatregel in aanmerking mag nemen die niet financieel doelmatig is met betrekking tot het beperken van de geluidsbelasting van een of meer geluidsgevoelige objecten. De in artikel 11.29, tweede lid, van de Wm vermelde uitzondering op dit uitgangspunt, doet zich hier niet voor. Het criterium van financiële doelmatigheid is uitgewerkt in hoofdstuk 6 van het Besluit geluid milieubeheer en paragraaf 4 van de Regeling geluid milieubeheer. Uit artikel 31, eerste lid, van het Besluit geluid milieubeheer volgt dat een geluidbeperkende maatregel niet financieel doelmatig is, als het aantal maatregelpunten van een geluidbeperkende maatregel hoger is dan het aantal aan een cluster toegekende reductiepunten. In het aan het saneringsplan ten grondslag liggende doelmatigheidsonderzoek, vervat in het rapport "Akoestisch onderzoek. Saneringsplan Noord-Brabant Oost Fase 1" van 22 oktober 2021, is berekend dat het aantal reductiepunten voor het cluster waartoe de woning behoort, 4.700 bedraagt. Dit aantal is lager dan het benodigde aantal maatregelpunten van 34.875 voor een geluidscherm. [appellante] heeft niet aangevoerd dat deze berekening onjuist is. In zoverre zijn partijen het erover eens dat de minister het criterium van financiële doelmatigheid op de juiste wijze heeft toegepast. Maar [appellante] voert aan dat los van de toepassing van dit criterium, maatregelen ter verbetering van het woon- en leefklimaat van de woning getroffen moeten worden. Hierover oordeelt de Afdeling dat de wettelijke regeling de minister geen ruimte laat om in afwijking van artikel 11.29 van de Wm een niet doelmatige geluidbeperkende maatregel in aanmerking te nemen omwille van het belang van een goed woon- en leefklimaat. Over het geluidsniveau in de buitenruimte overweegt de Afdeling het volgende. Uit artikel 11.59, eerste lid, van de Wm volgt dat niet het geluidniveau in de buitenruimte bij een saneringsobject, maar de berekende geluidsbelasting op de gevel van een saneringsobject medebepalend is voor de vraag of in een saneringsplan geluidbeperkende maatregelen moeten worden genomen om de toepasselijke streefwaarde te halen. Deze bepaling laat geen ruimte om het geluidsniveau in de buitenruimte of een streefwaarde van 50 dB mee te nemen in de afweging. Of er nog aanvullende maatregelen genomen moeten en kunnen worden om de binnenwaarden in de woning van [appellante] onder het wettelijke toegestane maximum te brengen, wordt door de minister op een later moment onderzocht en beoordeeld. Op de uitkomst van die beoordeling kan in deze procedure niet worden vooruitgelopen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het beroep is ongegrond.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
610-1077