202302833/1/R2.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen,
allen wonend en gevestigd in Eindhoven,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "IV Stratum binnen de Ring II Stuiverstraat 82-88" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 november 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Blonk, is verschenen. Ook is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 4 juni 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 26 appartementen, inclusief bijbehorende tuinen, parkeerplaatsen, en bergingen aan de Stuiverstraat in Eindhoven. Het plangebied bevindt zich in de Irisbuurt en omvat de gronden gelegen aan de Stuiverstraat 82-88, evenals een deel van het aangrenzende parkeerterrein.
3. [appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied en kunnen zich niet met plan verenigen. [appellant] en anderen klagen dat zij onvoldoende bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken. Zij vrezen dat het plan leidt tot een verminderde leefbaarheid van de wijk.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inspraak
5. [appellant] en anderen betogen dat de inspraak over het bestemmingsplan onvoldoende is geweest. Zo is er ten onrechte geen inspraakavond georganiseerd. In de nota van zienswijzen is onvolledig en ontwijkend gereageerd op de door hen aangedragen argumenten tegen het plan. In het meditationtraject dat de gemeente vervolgens heeft opgestart om de gebrekkige inspraak te repareren was de essentie van de zienswijzen onbespreekbaar. De raad stelt ten onrechte dat er geen tijd is om met omwonenden tot een plan te komen wat ook door hen gedragen wordt. Dat er wel voldoende tijd is blijkt wel uit de omstandigheid dat hun zienswijzen al in juni 2020 zijn ingediend. Het vermoeden bestaat dat door vroegtijdige financiële afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar het gesprek over de basis van het bestemmingsplan onmogelijk is geworden. In de onderhands gegunde anterieure overeenkomst en in de verkoopovereenkomst zijn afspraken gemaakt waarvan de invloed op de leefbaarheid niet is onderzocht. Deze afspraken zijn opgenomen als randvoorwaarden in het nieuwe bestemmingsplan en stonden dus al vast, zodat er geen ruimte was voor aanpassing of discussie.
5.1. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In overeenstemming met deze procedure zijn omwonenden zoals [appellant] en anderen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. In paragraaf 9.3 van de plantoelichting is vermeld dat participatie heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" (hierna: de inspraakverordening). De inspraakverordening definieert inspraak als het betrekken van ingezetenen van de gemeente Eindhoven en belanghebbenden bij een beleidsvoornemen overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in overweging 28 van de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454 wordt inspraak over het ontwerpplan beschouwd als vroegtijdige inspraak op een moment dat alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden. Voorts overweegt de Afdeling dat [partij] vóór de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan op 5 november 2019 een inloopavond heeft georganiseerd, en dat de gemeente daarna een aantal digitale bijeenkomsten heeft georganiseerd. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat door de raad onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden. Een zienswijze kan aanleiding geven een bestemmingsplan dat ter inzage is gelegd aan te passen. Dat het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat alleen daarom al geen sprake van inspraak is geweest. 5.2. Met betrekking tot de stelling dat uit het feit dat er een anterieure overeenkomst tussen [partij] en de gemeente was gesloten, kan worden afgeleid dat de ontwikkeling al vast stond en dat van inspraak geen sprake kon zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Afdeling 6.4 van de Wro bevat regels over de wijze waarop de raad langs publiekrechtelijke weg kosten kan verhalen die zijn gemoeid met het bouw- en woonrijp maken van een exploitatieplangebied. De wetgever heeft bepaald dat deze kosten, die voor rekening van de gemeente komen en waarvan particuliere eigenaren profiteren, evenredig door die particuliere eigenaren moeten worden gedragen. De wetgever heeft in artikel 6.24 van de Wro de wettelijke basis gelegd voor privaatrechtelijke overeenkomsten over grondexploitatie tussen gemeenten en ontwikkelaars. De raad heeft de grondexploitatie van het plangebied geregeld in de anterieure overeenkomst met [partij] De raad had het bestemmingsplan ook niet mogen vaststellen als het bovengenoemde kostenverhaal niet was geregeld. In de omstandigheid alleen dat de gemeente met [partij] een anterieure overeenkomst heeft gesloten ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake kon zijn van vroegtijdige inspraak waarbij alle opties nog open stonden. Naar het oordeel van de Afdeling is uit het aangevoerde ook niet gebleken dat de afspraken tussen de gemeente en [partij] omtrent het soort en het aantal woningen zodanig vaststonden dat geen ruimte meer was voor aanpassing van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Brainport Principes
6. [appellant] en anderen betogen dat onduidelijk is in hoeverre wordt voldaan aan de Brainport Principes (hierna: "brainportprincipes") van het afsprakenkader "Stedelijk Gebied Eindhoven". Zij zien niet dat het plan is getoetst aan deze principes en stellen dat aannemelijk is dat het plan op meerdere thema’s onvoldoende zou scoren.
6.1. In de plantoelichting wordt onder paragraaf 3.5.1 ingegaan op de "brainportprincipes". Daarin wordt vermeld dat het gaat om algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst zodat regiogemeenten van Eindhoven zichzelf scherp houden in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio. Uit het "Afsprakenkader Wonen SGE 2022" volgt dat de "brainportprincipes" leidend zijn voor alle woningbouwplannen in het Stedelijk Gebied Eindhoven. Deze principes gaan over thema’s als betaalbaarheid, programmering sociale huur en middenhuur, duurzaamheid en innovatie. Iedere gemeente toetst dit allereerst zelf. Boven een bepaald aantal woningen leggen gemeenten plannen ook voor aan het onafhankelijk Coördinatieteam Wonen. Uit pagina 19 van het afsprakenkader volgt dat een woningbouwproject dat 75 of minder woningen mogelijk maakt in een grote kern binnen bestaand stedelijk gebied niet hoeft te worden voorgelegd.
6.2. De raad is in het verweerschrift gemotiveerd ingegaan op de zeven "brainportprincipes". De raad heeft toegelicht hoe in het plan rekening is gehouden met het koesteren van identiteit, ruimte voor innovatie, invloed voor bewoners, vraaggericht ontwikkelen, aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, benutting regionaal schaalniveau en gezonde verstedelijking. [appellant] en anderen hebben niet geconcretiseerd waarom de raad het bestemmingsplan niet in overeenstemming met de "brainportprincipes" mocht achten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de "brainportprincipes".
Het betoog slaagt niet.
Appartementencomplex in strijd met een goede ruimtelijke ordening
7. [appellant] en anderen betogen dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voeren zij aan dat het bestemmingsplan ten onrechte een appartementencomplex mogelijk maakt. Dit is in strijd met de afspraken die in 2014 zijn gemaakt met bewoners uit de Irisbuurt en die zijn vastgelegd in het bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II", vastgesteld op 13 mei 2014. De afspraken hielden in dat voor grote delen van de buurt alleen nog grondgebonden woningen mochten worden gebouwd. Sinds 2014 zijn er geen veranderingen geweest die aanleiding geven om deze afspraak te herzien. Door het toevoegen van woningen komt de leefbaarheid van de wijk verder onder druk te staan. Dat er geen extra woningen mogen worden toegevoegd aan de buurt blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:118. De argumenten op basis waarvan het college de in die zaak aan de orde zijnde omgevingsvergunning voor een woningsplitsing heeft mogen weigeren gelden ook voor het beoogde appartementencomplex. Zo is in de Stuiverstraat ook sprake van overlast. De druk op de leefbaarheid is bovendien nog hoger in de Stuiverstraat dan op de locatie van de zaak over de omgevingsvergunning. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de raad de invloed van het plan op de sociale cohesie, de leefbaarheid en hittedruk onvoldoende heeft onderzocht. 7.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant] en anderen geen aanspraak kunnen maken op het recht op behoud van de mogelijkheid om alleen grondgebonden woningen in het plangebied toe staan.
7.2. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de leefbaarheid. Weliswaar worden met het bestemmingsplan meer nieuwe woningen mogelijk maakt dan op grond van het vorige bestemmingsplan mogelijk was, maar dat betekent niet dat alleen daarom al de leefbaarheid van de wijk verslechtert. Zo ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan zal leiden tot parkeeroverlast. Daartoe overweegt de Afdeling dat de parkeerplaatsen bij de appartementen op eigen terrein worden gerealiseerd en dat in paragraaf 3.7 van de plantoelichting is toegelicht dat is voldaan aan de op het moment van de vaststelling van het plan geldende "Nota Parkeernormen 2019" van de gemeente Eindhoven. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:118 gaat niet op. Daartoe overweegt de Afdeling dat het voorliggende bestemmingsplan geen woningsplitsing toestaat of daartoe leidt. Die zaak betrof een situatie waarbij een omgevingsvergunning was aangevraagd voor het splitsen van een bestaande woning in meerdere wooneenheden, dan wel om de woning te mogen gebruiken voor kamerbewoning. Van woningsplitsing is in dit geval geen sprake, omdat het bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk maakt. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang bij de bouw van het appartementencomplex niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van de bewoners van de Irisbuurt bij het uitsluitend mogelijk maken van grondgebonden woningen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een verbetering van de leefbaarheid en de sociale cohesie ten opzichte van de huidige situatie. Momenteel is het plangebied een braakliggend terrein wat is afgezet met hekken en bestaat uit verwilderd groen en onkruid. De geplande appartementen zijn levensloopbestendig, wat de sociale cohesie juist kan bevorderen. De Afdeling kan dit standpunt volgen. De Afdeling kan ook het standpunt van de raad volgen dat het plan planologisch gezien geen verslechtering op het gebied van hittestress met zich meebrengt. Daartoe overweegt de Afdeling dat het plangebied op grond van het vorige bestemmingsplan de bestemming "Wonen" had en dat daar grondgebonden woningen met diepe achtertuinen konden worden gerealiseerd. De bewoners mochten op grond van die planregels dus ook al groen verwijderen en het plangebied bestraten, en zo, verstenen. Het betoog slaagt niet.
Financiële uitvoerbaarheid: Didam-arrest
8. [appellant] en anderen betogen dat de uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat. Er is ten onrechte geen gelegenheid geboden aan eenieder om mee te dingen naar de koop van de gronden in het plangebied. Het perceel is verkocht aan een oud-medewerker van de gemeente zonder dat daarbij een aanbestedingsprocedure is gevolgd. Dit terwijl er ook andere geïnteresseerden voor het perceel waren, zoals een buurtinitiatief dat de toenmalige bewoners van het terrein en de buurt wilden betrekken bij een herontwikkeling van het terrein.
8.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.
8.2. In het arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat: "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen." 8.3. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de eventuele gevolgen van dit arrest voor de koopovereenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer niet op voorhand betekenen dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. De raad voert daartoe aan dat het niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan initiatiefnemer worden of zijn verkocht. Voorts voert de raad aan dat een buurtinitiatief dat het betreffende perceel had willen kopen, niet bij de gemeente bekend was. De gemeente heeft een deel van het oorspronkelijke perceel verkocht aan omwonenden, waaronder sommige appellanten, zodat zij hun tuin konden vergroten. Er is bij de verkoop van de grond dus niet alleen rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van het plangebied, maar ook met de wensen van omwonenden.
8.4. Daargelaten of uit wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd zonder meer kan worden geconcludeerd dat niet aan de onder 8.2 vermelde vereisten uit het arrest van de Hoge Raad is voldaan, betekenen de eventuele gevolgen van dit arrest voor de koopovereenkomst - die in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staan - tussen de gemeente Eindhoven en [partij] niet op voorhand dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen dat er ook andere geïnteresseerden voor het perceel waren, zoals het buurtinitiatief, overweegt de Afdeling dat de raad in het verweerschrift heeft gesteld dat dit buurtinitiatief hem niet bekend was. [appellant] en anderen hebben ook niet aangetoond of onderbouwd dat het buurtinitiatief wel bij de raad bekend had moeten zijn. Los van de omstandigheid dat er geen andere gegadigde bij de raad bekend was, regelt het bestemmingsplan niet door welke gegadigde het plan moet worden uitgevoerd. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad redelijkerwijs op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat de daarvoor benodigde gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals nader is uitgewerkt in voormeld arrest, aan initiatiefnemer worden verkocht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1157). Het betoog slaagt niet. Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Arneri, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Arneri
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
1010