ECLI:NL:RVS:2025:1958

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202500501/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies hogeschool Windesheim en beëindiging inschrijving

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een studente van de hogeschool Windesheim en het college van beroep voor de examens (CBE). De studente, hierna [appellante] genoemd, had in september 2024 een bindend negatief studieadvies (BNSA) ontvangen van de examencommissie van haar opleiding HBO-rechten. Dit advies was gebaseerd op het feit dat zij niet aan de vereiste 60 studiepunten uit de propedeutische fase had voldaan, ondanks eerdere uitstel vanwege persoonlijke omstandigheden en de coronapandemie. Het CBE verklaarde het administratief beroep van [appellante] ongegrond, waarop zij in beroep ging bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 21 maart 2025 werd [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Verspaandonk, terwijl het CBE werd vertegenwoordigd door mr. J.W. Gerritse, mr. E. Bosch en C. Post. De Raad van State oordeelde dat het CBE terecht had geoordeeld dat de examencommissie niet had hoeven anticiperen op de doorstroomnorm en dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante] niet voldoende waren om haar geschiktheid voor de opleiding te onderbouwen. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de inschrijving per 31 augustus 2024.

Uitspraak

202500501/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de hogeschool Windesheim (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 2 september 2024 heeft de examencommissie van de opleiding HBO-rechten van de hogeschool Windesheim (hierna: de examencommissie) [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven.
Bij beslissing van 14 november 2024 heeft het CBE het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2025, waar [appellante], via een digitale verbinding, bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J.W. Gerritse, mr. E. Bosch en C. Post, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is in het studiejaar 2021/2022 begonnen met de opleiding rechten aan de hogeschool Windesheim. In verband met de coronapandemie is het bindend studieadvies (BSA) aan het einde van het eerste jaar van inschrijving opgeschort. Aan het einde van het tweede studiejaar is het BSA opnieuw opgeschort tot 20 augustus 2024 in verband met persoonlijke omstandigheden van [appellante], met als voorwaarde dat zij aan het einde van het derde jaar alle tentamens van de propedeutische fase - 60 studiepunten - moet hebben behaald. In verband met persoonlijke omstandigheden van [appellante] is deze termijn verlengd tot 28 augustus 2024. [appellante] heeft met 48 studiepunten uit de propedeutische fase niet aan de gestelde voorwaarde voldaan en de examencommissie heeft haar inschrijving per 31 augustus 2024 beëindigd.
Bestreden beslissing
2.       Het CBE heeft overwogen dat de regelgeving ingevolge artikel 7.8b, eerste-, derde- en zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en artikel 25 van het Instellingsdeel onderwijs- en examenregeling 2023-2024 voor de bachelor- en associate degree-opleidingen van toepassing is op [appellante]. Het CBE heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de examencommissie had moeten anticiperen op de doorstroomnorm. Het CBE heeft ook overwogen dat het BSA ervoor dient om studievertraging tegen te gaan en daarmee samenhangende financiële problemen te voorkomen. Het CBE is de examencommissie erin gevolgd dat niet kan worden vastgesteld dat [appellante] geschikt is voor de opleiding, en heeft overwogen dat de examencommissie zich op het standpunt heeft mogen stellen dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van het vereiste aantal studiepunten in de propedeutische fase. Het CBE heeft in aanmerking genomen dat de decaan, evenals in het voorgaande studiejaar, een advies heeft gegeven en dat niet gebleken is dat de situatie van [appellante] in de tussentijd is gewijzigd. Het CBE heeft tevens in ogenschouw genomen dat [appellante] niet is ingegaan op de uitnodiging van de opleiding voor een gesprek, om te onderzoeken in hoeverre haar persoonlijke omstandigheden in verhouding staan tot de studievoortgang. [appellante] heeft volgens het CBE nagenoeg geen gebruik gemaakt van de aanvullende voorzieningen die voor haar zijn getroffen, te weten extra tijd en een aparte ruimte bij het afleggen van toetsen, met daarbij de mogelijkheid de ruimte tussentijds te verlaten. Daarnaast zijn haar extra gesprekken met de studentbegeleider aangeboden en de mogelijkheden om buiten de lessen om vakinhoudelijke vragen te stellen en tijdens een les zonder melding te doen naar buiten gaan, aldus het CBE. Verder heeft [appellante] een nieuwe studentbegeleider gekregen, is haar vrijstelling verleend voor een deel van de aanwezigheidsplicht en is haar de mogelijkheid geboden om via een Jabra-speaker online deel te nemen aan het onderwijs, aldus het CBE. Voor de vier herkansingen op 13, 14 en 15 augustus 2024 heeft [appellante] zich kort van tevoren uitgeschreven zonder daarover te communiceren met de opleiding. De daaraan ten grondslag liggende omstandigheden komen naar het oordeel van het CBE dan ook voor haar eigen rekening. Het CBE heeft verder overwogen dat de coronapandemie een omstandigheid betrof die alle studenten raakte en waarvoor het BSA destijds reeds is opgeschort. Deze omstandigheid was tijdens het derde studiejaar niet meer actueel. De door [appellante] betoogde omstandigheid dat sinds haar eerste studiejaar een familielid van haar wordt vermist heeft zij niet eerder bekend gemaakt, niet toegelicht, en daarvan is geen begin van bewijs aangeleverd.
Beroep
3.       [appellante] betoogt dat het CBE het BNSA ten onrechte in stand heeft gelaten. [appellante] stelt voorop dat het uitgangspunt moet worden gevormd door de doorstroomnorm en dat op een andere manier moet worden omgegaan met het BSA. Daarnaast betoogt [appellante] dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat het advies van de studentendecaan ontoereikend is. Volgens haar bestond tevens onduidelijkheid over de overgang van het oude- naar het nieuwe curriculum en werd er druk op haar gelegd om ook tweedejaarsvakken te behalen. [appellante] voert ook aan dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen, te weten de coronapandemie en haar toekomstperspectief. De vermissing van haar familielid sinds 2021 is bovendien ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Verder zijn de getroffen voorzieningen volgens [appellante] niet passend omdat deze in de praktijk geen oplossing bieden voor haar klachten. Tot slot stelt zij zich op het standpunt dat het BNSA te laat is gegeven en daarom het gevolg daarvan pas in kan gaan op 31 augustus 2025.
Beoordeling
4.       De gronden die [appellante] in beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in administratief beroep heeft betoogd. Het CBE is in de bestreden beslissing gemotiveerd op haar gronden in gegaan. Wat [appellante] in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden om de beoordeling in administratief beroep voor onvolledig of onjuist te houden. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van het CBE en de overwegingen waarmee het CBE tot dit oordeel gekomen is. Daaraan wordt toegevoegd dat het betoog van [appellante], dat het BNSA pas per 31 augustus 2025 van kracht kan zijn, niet slaagt. De examencommissie heeft [appellante] op 18 juli 2023 ervan op de hoogte gesteld dat het BNSA wordt opgeschort en haar de gelegenheid gegeven om uiterlijk op 20 augustus 2024 te voldoen aan de voorwaarde van 60 studiepunten uit de propedeutische fase. Op 11 juli 2024 heeft de examencommissie deze termijn verlengd tot 28 augustus 2024. Nu [appellante] hieraan niet heeft voldaan heeft het CBE de beëindiging van de inschrijving per 31 augustus 2024 terecht in stand gelaten.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
343-1159