202304441/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2023 in zaak nr. 22/4876 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft de Dienst Toeslagen het definitieve compensatiebedrag kinderopvangtoeslag over 2014 en 2015 vastgesteld.
Bij besluit van 5 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2023 heeft de rechtbank het door
[appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 maart 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, advocaat in Almere, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 29 mei 2020 heeft [appellant] een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2014 en 2015. De Dienst Toeslagen heeft aan [appellant] op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen compensatie toegekend na herbeoordeling van de jaren 2014 en 2015 . Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft de Dienst Toeslagen het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 30.000,00.
2. Per brief van 21 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen aangegeven wat de mogelijkheden zijn voor nazorg voor gedupeerde ouders van kinderopvangtoeslag. Tegen deze brief heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Volgens [appellant] heeft hij meer schade, waaronder emotionele schade, opgelopen dan het bedrag aan compensatie dat hij heeft ontvangen.
Bij besluit van 5 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie, het bezwaar in behandeling genomen als een bezwaar tegen het besluit van
19 augustus 2021 en dat bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat de gronden niet zijn gericht tegen dat besluit. Daarnaast heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar aangemerkt als een verzoek om aanvullende (immateriële) schadevergoeding en doorgestuurd aan de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van [appellant] niet gericht zijn tegen het besluit van 5 september 2022, over de integrale beoordeling maar op het verkrijgen van aanvullende compensatie via de CWS, waarvoor een andere regeling is opgesteld. Hij voert namelijk aan dat de compensatie niet genoeg is. De Dienst Toeslagen heeft op 4 oktober 2022 een besluit genomen over het als zodanig aangemerkte verzoek om aanvullende compensatie en bepaald dat [appellant] geen aanvullende compensatie wordt geboden. De rechtbank heeft erop gewezen dat dat besluit in de onderhavige procedure niet ter discussie staat. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Dienst Toeslagen deugdelijk heeft gemotiveerd en toegelicht dat voor de berekening van de immateriële schade van de juiste datum is uitgegaan, en dat de vermelde datum van 4 september 2014 in plaats van 4 september 2015 in het verweerschrift een vergissing was.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
343-972