ECLI:NL:RVS:2025:187

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
202408033/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel

Op 22 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 oktober 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank had op 19 december 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier.

In de uitspraak van de Raad van State werd overwogen dat de rechtbank ten onrechte de minister van Asiel en Migratie niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt. De vreemdeling voerde aan dat hij door het gebruik van onjuiste data in het voornemen en het besluit op het verkeerde been was gezet, wat door de rechtbank als een zorgvuldigheidsgebrek werd erkend. De Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en verklaarde het hoger beroep gegrond.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 2.721,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

Uitspraak

202408033/1/V3.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 19 december 2024 in zaak nr. NL22.22035 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat in Oss, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling voert in zijn enige grief terecht aan dat de rechtbank de minister ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling door het gebruik van onjuiste data in zowel het voornemen als het besluit, op het verkeerde been is gezet. Zij heeft hierin een zorgvuldigheidsgebrek geconstateerd, maar heeft aanleiding gezien dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Gelet hierop had de rechtbank de minister moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de minister daarin niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten voor het beroep van de vreemdeling. De minister moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden. De Afdeling past bij de proceskosten voor het hoger beroep een wegingsfactor licht (factor 0,5) toe, omdat het hoger beroep alleen gaat over de proceskostenveroordeling en van eenvoudige aard is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 december 2024 in zaak nr. NL22.22035, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
18-1085