ECLI:NL:RVS:2025:187
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel
Op 22 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 oktober 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank had op 19 december 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier.
In de uitspraak van de Raad van State werd overwogen dat de rechtbank ten onrechte de minister van Asiel en Migratie niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt. De vreemdeling voerde aan dat hij door het gebruik van onjuiste data in het voornemen en het besluit op het verkeerde been was gezet, wat door de rechtbank als een zorgvuldigheidsgebrek werd erkend. De Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en verklaarde het hoger beroep gegrond.
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 2.721,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.