ECLI:NL:RVS:2025:1867

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
202500809/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunningen

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek volgde op een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 juli 2022, waarbij de verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd van verzoekers zijn ingetrokken. Tevens zijn aanvragen voor verlenging van de verblijfsvergunningen en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen. Op 17 mei 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van verzoekers ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 10 januari 2025 het beroep van verzoekers tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar veroordeelde de Staat en de minister tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft, na afweging van de belangen van verzoekers, besloten om de voorlopige voorziening toe te kennen. De minister van Asiel en Migratie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers. De uitspraak is gedaan op 24 april 2025.

Uitspraak

202500809/2/V2.
Datum uitspraak: 24 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 januari 2025 in zaak nr. NL23.17206 in het geding tussen:
verzoekers
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aan verzoekers verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunningen afgewezen, en een aanvraag om hun een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard en de Staat en de minister veroordeeld om aan verzoekers een schadevergoeding van € 500,00 te betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat het S. Kökden hangende hoger beroep wordt toegestaan arbeid te verrichten.
2.       Gelet op de belangen die verzoekers naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoekers niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht ten bedrage van € 289,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. De Poorter
voorzieningenrechter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025
894