202301700/1/R2.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend in Mariahout, gemeente Laarbeek,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2023 in zaken nrs. 22/2916 22/2493 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsruimte op een perceel aan [locatie] in Mariahout.
Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. L. Pronk, advocaat in Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Crielaars en mr. I.M.A. Derks-Loomans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. A. Posset, advocaat in ’s-Hertogenbosch, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [partij] heeft namens [bedrijf] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsloods op een perceel aan [locatie] in Mariahout. Volgens de aanvraag zal de bedrijfsruimte worden gebruikt voor de opslag en stalling ten behoeve van een akker-tuinbouwbedrijf met teelt van boomkwekerijgewassen. Het college heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning verleend. [appellant] en anderen vrezen dat de aangevraagde loods niet zal worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf aan [locatie], maar voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend en daarom niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Volgens de rechtbank is het niet aannemelijk dat de door [partij] overgelegde Gecombineerde Opgave uit april 2022 (hierna: de concept-GO) over de omvang van het agrarisch bedrijf onjuistheden bevat en is het evenmin aannemelijk dat de in de concept-GO ingevoerde percelen bij eerdere bouwplannen zijn betrokken.
Verder heeft het college volgens de rechtbank op grond van de aanvraag, de tekeningen en de plattegrond van het gebouw redelijkerwijs kunnen aannemen dat het voorgenomen gebruik van het aangevraagde bedrijfsgebouw voldoet aan dat wat de geldende bestemming toelaat.
Ingetrokken beroepsgrond
4. Ter zitting hebben [appellant] en anderen hun beroepsgrond dat de aanvraag van [partij] niet namens [bedrijf] is gedaan, ingetrokken.
Strijd met het bestemmingsplan
5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd is met de op het perceel aan [locatie] rustende bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf".
Zij voeren aan dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de bij de aanvraag opgegeven percelen betrekking kunnen hebben op het met de aanvraag beoogde grondgebonden agrarisch bedrijf op het perceel aan [locatie]. [appellant] en anderen wijzen erop dat de percelen uit de concept-GO al jaren in gebruik zijn bij het reeds bestaande bedrijf van [bedrijf] aan de Pater Becanusstraat in Beek en Donk, dat niet wordt verplaatst of uitgebreid. Niet is onderbouwd waarom die percelen ineens aan het beoogde grondgebonden agrarisch bedrijf op de nieuwe locatie aan [locatie] kunnen worden toegerekend. Zij brengen tevens naar voren dat niet duidelijk is op welke wijze is nagegaan of deze percelen reeds in aanmerking zijn genomen bij een eerder bouwplan, wat in strijd is met de anti-dubbeltelbepaling in artikel 35 van de planregels.
Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat ook het beoogde gebruik van de loods in strijd is met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Volgens hen zijn er buiten de aanvraag aanknopingspunten waaruit blijkt dat de loods niet wordt opgericht voor een agrarisch bedrijf, maar voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Deze aanknopingspunten zijn gesprekken die zijn gevoerd, e-mailberichten en de overdimensionering van de loods. [appellant] en anderen betogen dat huisvesting van arbeidsmigranten in strijd is met de bestemming en dat dit alleen mogelijk is met een binnenplanse afwijking. Voor deze afwijking is echter vereist dat er sprake is van een bestaand bedrijfsgebouw. Volgens hen is dit de reden waarom de loods eerst wordt opgericht voor agrarisch gebruik.
5.1. Op het perceel aan [locatie] is het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan), dat op 6 juli 2010 door de raad is vastgesteld, van kracht. Volgens dit plan rust op het perceel de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en de aanduiding "intensieve veehouderij".
5.2. Artikel 4.1 van de planregels luidt:
"De als ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
[…]."
Artikel 1 van de planregels luidt:
"[…]
agrarisch bedrijf:
een bedrijf, met een omvang van tenminste 10 NGE (thans: 10 NSO), dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren inclusief de mestbewerking en mestverwerking voor het eigen bedrijf.
[…]."
Artikel 35 van de planregels luidt:
"Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing."
- Wordt de loods opgericht ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf aan [locatie]?
5.3. Niet in geschil is dat de percelen uit de concept-GO kunnen worden toegerekend aan [bedrijf] en dat dit agrarisch bedrijf een omvang heeft van minimaal 10 NSO. Wat wel beoordeeld moet worden is of de in de concept-GO genoemde agrarische percelen betrekking hebben op het met de aanvraag beoogde grondgebonden agrarisch bedrijf aan [locatie].
[partij] heeft in een e-mail van 10 november 2021 in aanvulling op de aanvraag toegelicht dat het agrarisch bedrijf dat gevestigd is aan de Pater Becanusstraat, gaat verhuizen naar [locatie]. De bedrijfsopzet verandert. Zij heeft ter zitting nader toegelicht dat [bedrijf] de opslag en verwerking van de teelt voortaan in eigen beheer zal nemen en dat daarvoor de nieuwe bedrijfsruimte aan [locatie] noodzakelijk is. Daarmee is onderbouwd waarom de agrarische percelen in de concept GO aan het beoogde agrarisch bedrijf aan [locatie] kunnen worden toegerekend. Verder hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het archiefonderzoek van de gemeente naar de opgegeven percelen niet juist is uitgevoerd. Hiermee heeft het college voldoende verduidelijkt dat de betreffende percelen niet betrokken zijn bij een eerder bouwplan en dat het college dus niet in strijd met de anti-dubbeltelbepaling heeft gehandeld.
De rechtbank heeft al met al terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de in de concept-GO genoemde agrarische percelen betrekking hebben op een ander bedrijf dan het met de aanvraag beoogde grondgebonden agrarisch bedrijf aan [locatie] in Mariahout of dat deze percelen bij eerdere bouwplannen zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
- Beoogd strijdig gebruik
5.4. Bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet alleen worden beoordeeld of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk daadwerkelijk met het oog op het toegestane gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd is met de bestemming als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of ook zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan de doeleinden die de bestemming toestaat.
5.5. Uit de aanvraag en de bijbehorende plattegrond en bouwtekeningen - zoals nader toegelicht op de zitting - blijkt niet dat de loods voor andere doeleinden dan opslag en stalling ten behoeve van het akker-tuinbouwbedrijf zal worden gebruikt. Voorzieningen voor huisvesting ontbreken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat overdimensionering van de loods, wat daar ook van zij, niets zegt over de aard van het voorgenomen gebruik. Daarnaast volgt uit de door [appellant] en anderen genoemde gesprekken en e-mails dat het bedrijf weliswaar de intentie heeft in de toekomst arbeidsmigranten (legaal) te huisvesten, maar dat is niet het agrarisch gebruik waarvoor de loods is aangevraagd. Zo schrijft [partij] in haar eerdergenoemde e-mail van 10 november 2021 dat het de bedoeling is om in de toekomst verblijfplaatsen te creëren voor maximaal 30 arbeidsmigranten, maar dat dit in de huidige vergunningsaanvraag niet van toepassing is en dat het verhuizen naar [locatie] losstaat van de huidige status van de vergunningen met betrekking tot de bouw- en huisvesting.
De door [appellant] en anderen genoemde gesprekken en e-mails over toekomstige plannen zijn onvoldoende om redelijkerwijs aan te nemen dat de nu aangevraagde loods uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere dan agrarische doeleinden.
Overigens is op de zitting gebleken dat [bedrijf] op grond van artikel 4.3.2 van de planregels inmiddels een vergunning heeft verkregen voor het plaatsen van tijdelijke woonunits naast de loods voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Op de zitting is overigens ook gebleken dat de loods in november 2022 is gerealiseerd en dat deze sinds maart 2023 daadwerkelijk wordt gebruikt ten behoeve van de opslag en verwerking van teelt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boermans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
429-1140