202400879/1/A3.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend in Heerlen, en [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F], allen wonend in Brunssum, (hierna: [appellant] en anderen)
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 december 2023 in zaak nr. 21/3426 21/3427 21/3428 21/3429 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
de burgemeester van Brunssum.
Procesverloop
Bij twee onderscheiden besluiten van 26 mei 2021 en twee onderscheiden besluiten van 5 juli 2021 heeft de burgemeester [appellant] en anderen te kennen gegeven bestuursdwang te zullen toepassen als zij overgaan tot de door hen aangekondigde acties.
Bij vier onderscheiden besluiten van 10 november 2021 heeft de burgemeester de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2023 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 10 november 2021 vernietigd en de burgemeester opgedragen opnieuw te beslissen op de door [appellant] en anderen gemaakte bezwaren.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 7 februari 2024 heeft de burgemeester uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank. De burgemeester heeft de bezwaren van [appellant] en anderen gegrond verklaard voor zover zij zijn opgekomen tegen het verbod om te demonsteren. De burgemeester heeft verder de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 26 mei 2021 en 5 juli 2021 herroepen.
[appellant] en anderen hebben een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 februari 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S. Ikiz, advocaat in Maastricht, en de burgemeester van Brunssum, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat in Maastricht, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] en anderen hebben de burgemeester te kennen gegeven op een aantal verschillende, gespecificeerde momenten te zullen betogen op het grasveld tegenover Kennedylaan 48 in Brunssum en in het Trichterbos, tussen de Maastrichterstraat en de Pinksterblom. Met deze betogingen wilden [appellant] en anderen aandacht vragen voor het gebrekkige woonwagenbeleid van de provincie Limburg in het algemeen en de gemeente Brunssum in het bijzonder.
2. De burgemeester heeft bij twee onderscheiden besluiten van 26 mei 2021 en twee onderscheiden besluiten van 5 juli 2021 te kennen gegeven dat hij de acties van [appellant] en anderen niet ziet als betogingen, maar als een dwangmiddel om woonwagenstandplaatsen toegewezen te krijgen. Als [appellant] en anderen overgaan tot de door hen aangekondigde acties, zal bestuursdwang worden toegepast, aldus de burgemeester.
3. De burgemeester heeft de door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard bij zijn besluiten van 10 november 2021, omdat hij geen besluiten heeft genomen. Volgens de burgemeester heeft hij [appellant] en anderen slechts geïnformeerd over de voorwaarden waaraan een betoging moet voldoen. Hij stelt verder ook geen betogingen te hebben verboden.
4. De rechtbank heeft de beroepen van [appellant] en anderen tegen de besluiten van 10 november 2021 gegrond verklaard. Volgens de rechtbank hebben [appellant] en anderen de burgemeester in kennis gesteld van betogingen in de zin van de Wet openbare manifestaties. De reacties van de burgemeester op de aankondigingen van [appellant] en anderen moeten worden beschouwd als een verbod op de betogingen en beperkingen aan de voorgenomen betogingen. De burgemeester heeft de door [appellant] en anderen gemaakte bezwaren dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Omdat de burgemeester niet inhoudelijk heeft beslist op de bezwaren van [appellant] en anderen heeft de rechtbank hem opgedragen dat alsnog te doen.
Hoger beroep
5. [appellant] en anderen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank volgens hen de proceskosten die de burgemeester moet vergoeden te laag heeft vastgesteld. De rechtbank heeft bij de berekening van de proceskosten de wegingsfactor 1 toegepast. Dit zou volgens [appellant] en anderen 1,5 moeten zijn, omdat het vier samenhangende zaken betreft.
5.1. Uit artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in samenhang met punt C2 van de bijlage bij dat besluit, volgt dat bij vier samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 moet worden toegepast. [appellant] en anderen hebben terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte wegingsfactor 1 heeft toegepast. Dit betekent dat zij aanspraak hebben op een proceskostenvergoeding van € 2.511,00.
5.2. Het hoger beroep van [appellant] en anderen is gegrond.
Het besluit van 7 februari 2024
6. De burgemeester heeft ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank op 7 februari 2024 een nieuw besluit genomen op de door [appellant] en anderen gemaakte bezwaren. Hij heeft de bezwaren van [appellant] en anderen gegrond verklaard voor zover zij zijn opgekomen tegen het verbod om te demonsteren. Verder heeft de burgemeester de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 26 mei 2021 en 5 juli 2021 herroepen. Tot slot heeft de burgemeester erop gewezen dat het grasveld aan de Kennedylaan, waar [appellant] en anderen wensten te betogen, in eigendom is van Stichting Weller Wonen (hierna: Weller). In navolging van de Commissie voor de bezwaarschriften komt de burgemeester weliswaar tot de conclusie dat beide locaties open staan voor publiek en dat aan beide locaties door de gerechtigden een openbaar karakter is gegeven door de inrichting van de plaats, maar omdat Weller geen toestemming heeft gegeven om te betogen op het grasveld, zou een betoging een inbreuk op haar eigendomsrecht hebben opgeleverd en had Weller ontruiming kunnen vorderen. Betogen op het grondgebied van een derde is gelet op de openbare orde en veiligheid niet wenselijk en belast het rechtssysteem, aldus de burgemeester.
7. Het besluit van 7 februari 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19 van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
8. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het nieuwe besluit op de door hen gemaakte bezwaren. De Afdeling stelt vast dat de burgemeester een voor [appellant] en anderen gunstig besluit heeft genomen ten aanzien van de betogingen in het Trichterbos. Maar de burgemeester heeft opnieuw te kennen gegeven dat een toekomstige betoging op het grasveld aan de Kennedylaan niet wenselijk is en daarom niet plaats zou moeten vinden. In de uitspraak van 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4479 heeft de Afdeling geoordeeld dat procesbelang kan bestaan hoewel het moment van de aangekondigde betoging in het verleden ligt, omdat het oordeel van de rechter van belang kan zijn voor toekomstige demonstraties. Gelet hierop neemt de Afdeling aan dat [appellant] en anderen procesbelang hebben als het gaat over het standpunt dat de burgemeester heeft ingenomen over het grasveld aan de Kennedylaan. 8.1. De Afdeling leest de passage die de burgemeester in het besluit van 7 februari 2024 over het grasveld aan de Kennedylaan heeft opgenomen zo dat de burgemeester meent dat de demonstratie op deze locatie toch moet worden verboden. De Afdeling begrijpt dat de burgemeester de betoging op het grasveld aan de Kennedylaan heeft verboden, omdat Weller, als eigenaar van de grond, om ontruiming kan vragen en dit de openbare orde en veiligheid verstoort en het rechtssysteem belast. Mede gelet op de situatie daar ter plaatse is dit op zichzelf genomen geen grond om een demonstratie op voorhand te verbieden. De burgemeester heeft een positieve inspanningsverplichting om een demonstratie zoveel mogelijk te faciliteren en beschermen. Zij verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2437. De motivering die de burgemeester heeft gegeven voor het door hem opgelegde verbod kan zijn besluit niet dragen. 8.2. Het betoog slaagt.
9. [appellant] en anderen voeren verder aan dat de burgemeester de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld. De burgemeester heeft de vergoeding vastgesteld op € 534,00 per gemaakt bezwaar. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat gold ten tijde van de bezwaren op de besluiten van 26 mei 2021 en 5 juli 2021. Dit zou volgens [appellant] en anderen € 624,00 per gemaakt bezwaar moeten zijn, omdat gekeken moet worden naar het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat gold toen de burgemeester opnieuw op de gemaakte bezwaren besliste, op 7 februari 2024.
9.1. [appellant] en anderen betogen terecht dat de proceskostenvergoeding onjuist is berekend. De Afdeling overweegt dat op het Besluit proceskosten bestuursrecht geen overgangsrecht van toepassing is. Dit betekent dat getoetst moet worden aan de regeling zoals die gold op het moment van het besluit waarin de bezwaarkosten zijn toegekend. Uit de artikelen 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in samenhang met punt B2.2 van de bijlage bij dat besluit, volgt dat de vergoeding € 624,00 per gemaakt bezwaar is. In dit geval bestaat er evenwel geen aanspraak op een vergoeding van € 624,00 per gemaakt bezwaar. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt. De gemachtigde van [appellant] en anderen heeft vier keer een nagenoeg gelijkluidend stuk ingediend. Verder zijn de bezwaren nagenoeg gelijktijdig behandeld door de burgemeester. De bezwaren moeten daarom worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit betekent dat slechts eenmaal een vergoeding van € 624,00 zou moeten worden toegekend en dat dit bedrag verdeeld moet worden over de appellanten. Als [appellant] en anderen gevolgd zouden worden in hun betoog dat de proceskosten opnieuw zouden moeten worden berekend en de Afdeling dit conform het Besluit proceskosten bestuursrecht zou doen, komen [appellant] en anderen in een nadeliger positie te verkeren. De Afdeling zal daarom niet overgaan tot vernietiging van het besluit van 7 februari 2024 op dit punt.
9.2. Gelet op wat hiervoor onder overweging 8.1 is overwogen, moet het besluit van 7 februari 2024 worden vernietigd voor zover de burgemeester heeft bepaald dat er geen betoging mag worden gehouden op het grasveld aan de Kennedylaan.
9.3. Het beroep van [appellant] en anderen is gegrond.
Slotsom
10. Het hoger beroep is gegrond omdat de rechtbank de proceskosten te laag heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank moet daarom worden vernietigd voor zover het de proceskosten betreft. Voor het overige zal de uitspraak van de rechtbank worden bevestigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling de proceskosten vaststellen op € 2.511,00. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 7 februari 2024 is gegrond. De Afdeling zal dat besluit vernietigen, voor zover daarin het verbod om te demonsteren op het grasveld aan de Kennedylaan wordt gehandhaafd. De burgemeester moet de proceskosten van [appellant] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 december 2023 in zaken nrs. 21/3426, 21/3427, 21/3428 en 21/3429, voor zover de rechtbank de burgemeester van Brunssum heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00;
III. veroordeelt de burgemeester van Brunssum tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] in verband met het indienen van een beroepschrift opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Brunssum van 7 februari 2024, kenmerk 202337666/202383642, gegrond;
VI. vernietigt dit besluit, voor zover daarin het verbod om te demonstreren op het grasveld aan de Kennedylaan wordt gehandhaafd;
VII. veroordeelt de burgemeester van Brunssum tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de burgemeester van Brunssum aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
735-1146