ECLI:NL:RVS:2025:1824

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202405744/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag geldschulden overname op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 2 mei 2023 heeft de minister van Financiën de aanvraag van [appellante] om geldschulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen afgewezen. [appellante] is van mening dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar geldschuld moet worden overgenomen door de minister. Zij beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat kennissen in een soortgelijke situatie wel een vergoeding van de geldschuld hebben gekregen. De rechtbank Rotterdam heeft op 30 augustus 2024 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld.

In het hoger beroep heeft [appellante] de gronden herhaald die zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan en dat [appellante] geen nieuwe redenen heeft aangedragen die de beoordeling van de rechtbank zouden ondermijnen. De Afdeling concludeert dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet met nadere stukken is onderbouwd, wat leidt tot de conclusie dat de gronden van [appellante] niet slagen.

Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. J.M. Willems als voorzitter en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.F. de Groot als leden, in aanwezigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers als griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Uitspraak

202405744/1/A2.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2024 in zaak nr. 23/8091 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Financiën (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van [appellante] om geldschulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar geldschuld moet worden overgenomen door de minister. [appellante] doet daarbij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat kennissen in een soortgelijke situatie als die van haar wel een vergoeding van de geldschuld hebben gekregen.
2.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.2 en 5.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat [appellante] haar beroep op het gelijkheidsbeginsel, anders dan zij in haar hoger beroepschrift heeft aangekondigd, niet met nadere stukken heeft onderbouwd.
De gronden slagen niet.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
343-1081