ECLI:NL:RVS:2025:1817

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202304340/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor rijhal met stallen en uitkijkpunt in Staphorst

Op 23 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 19 januari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Staphorst is verleend aan [vergunninghouder] voor het realiseren van een rijhal met stallen en een uitkijkpunt. De appellanten, wonend in Staphorst, betwisten of zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij deze vergunning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afstand van 340 meter tot het uitkijkpunt en de geringe ruimtelijke impact op hun woon- en leefsituatie hen geen belanghebbenden maakt. De Afdeling heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat mr. F. Krol-Postma en het college door mr. L.F. Miltenburg. De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de gevolgen van het uitkijkpunt voor de appellanten niet van enige betekenis zijn, en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304340/1/R3.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Staphorst,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2023 in zaak nr. AWB 22/638 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Staphorst.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een rijhal met stallen en een uitkijkpunt aan de [locatie] in Staphorst.
Bij besluit van 1 maart 2022 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met de zaak met nummer 202304315/1/R2 op de zitting van 25 maart 2025 behandeld. Daar zijn [appellanten], bijgestaan door mr. F. Krol-Postma, advocaat in Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.F. Miltenburg, advocaat in Arnhem, verschenen. Voorts is op de zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat in Veendam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsoverweging inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 januari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       In deze zaak gaat het om de vraag of [appellanten] belanghebbende zijn bij de omgevingsvergunning voor het realiseren van een rijhal met stallen en een uitkijkpunt op het perceel van [vergunninghouder]. Niet in geschil is dat voor de beoordeling van die vraag de realisering van het uitkijkpunt relevant is. Het uitkijkpunt wordt gebouwd op het bosperceel tegenover [locatie], op een afstand van ongeveer 340 meter van de woning van [appellanten].
De aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank is van oordeel dat [appellanten] niet belanghebbend zijn bij de omgevingsvergunning. Het uitkijkpunt zal een bouwhoogte hebben van 5 meter vanaf het maaiveld en zal worden gemaakt van cortenstaal, dat na verloop van tijd een roestbruine kleur krijgt. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [appellanten] vanuit hun woning enig zicht zullen hebben op het uitkijkpunt. Gelet op de afstand tot de woning (340 m) is de rechtbank echter van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling en de feitelijke gevolgen van het uitkijkpunt voor de woon- en leefsituatie van [appellanten] dermate gering zijn, dat een persoonlijk belang van [appellanten] bij de verleende omgevingsvergunning ontbreekt. Omdat [appellanten] geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van het uitkijkpunt zijn zij geen belanghebbende bij de omgevingsvergunning die aan [vergunninghouder] is verleend.
Het hoger beroep
4.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van het uitkijkpunt. Gevolgen van enige betekenis zijn er wel, omdat het uitkijkpunt zal leiden tot een schending van de privacy door inkijk op hun perceel door bezoekers van het uitkijkpunt, parkeeroverlast en de toename van de recreatiedruk in de omgeving.
Het oordeel van de Afdeling
5.       De omgevingsvergunning is verleend voor een uitkijkpunt met een staplateau op 2 meter boven maaiveld en een maximale bouwhoogte van 5 meter. Gelet op deze afmetingen en de afstand tot de woning van [appellanten] is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling en de feitelijke gevolgen van het uitkijkpunt, waaronder de mogelijke inkijk en het parkeren, voor de woon- en leefsituatie van [appellanten] gering zijn. Dat betekent dat de Afdeling zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
388