ECLI:NL:RVS:2025:179

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
202406140/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester van Den Haag

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen de burgemeester van Den Haag. De aanleiding voor het beroep was het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester, nadat de Afdeling in een eerdere uitspraak op 17 april 2024 had bepaald dat de burgemeester binnen twaalf weken een nieuw besluit moest nemen. Deze termijn was inmiddels verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 werd besproken welke nieuwe beslistermijn zou moeten worden opgelegd. Alle partijen stemden in met een uiterste beslisdatum van 14 maart 2025.

De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester vernietigd. De burgemeester werd opgedragen om uiterlijk op 14 maart 2025 een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Tevens werd bepaald dat de burgemeester een dwangsom van € 150,00 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn voor de bekendmaking van het besluit wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00. Daarnaast werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant] ter hoogte van € 54,00 en het griffierecht van € 187,00.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid van dwangsommen als drukmiddel om naleving van termijnen te waarborgen. De zaak illustreert ook de rol van de Raad van State in het toezicht op de rechtmatigheid van besluiten van gemeenten.

Uitspraak

202406140/1/A3.
Datum uitspraak: 14 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
en
de burgemeester van Den Haag,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 14 januari 2025 om 14:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter
Staatsraad mr. C.J. Borman, lid
Staatsraad mr. J.C.A. de Poorter, lid
griffier: mr. R.J.A. Meerman
Verschenen:
[appellant];
[partij A];
[partij B] en [partij C], bijgestaan door mr. E. Koornwinder, advocaat te Den Haag;
de burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat te Den Haag, en mr. E.P. Alonzo;
Opera I B.V. en Opera II B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag.
Procesverloop
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 april 2024, zaaknr. 202203050/1/A3, de burgemeester opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van die uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
[appellant] heeft beroep bij de Afdeling ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester.
Dictum
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III.      draagt de burgemeester van Den Haag op om uiterlijk op 14 maart 2025 een besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.      bepaalt dat de burgemeester van Den Haag aan [appellant] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de burgemeester van Den Haag de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 150,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
V.       veroordeelt de burgemeester van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 54,00;
VI.      gelast dat de burgemeester van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.
Gronden
De burgemeester heeft nog geen besluit genomen. De termijn die de Afdeling in haar uitspraak van 17 april 2024 heeft gegeven, is daarom overschreden. Ter zitting is met partijen besproken welke beslistermijn zou moeten worden opgelegd. Uiteindelijk konden alle partijen zich vinden in een uiterste beslisdatum van 14 maart 2025.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
960